Esperanto | Lingvoj | Fakoj | ktp. |
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z ? nederlanda z...zaad: semozaadhuid: glumo zaadhulsel: foliklo zaadnavel: umbiliko zaadplanten: floroplantoj zaadvlies: foliklo zaag: segilo zaagbek: merĝo zaagtandfries: freto zaaien: semi zaaigoed: grajno, semgrajno zaaigraan: grajno, semgrajno zaak: afero zacht: mola zacht (v.geluid): mallaŭta zacht (mild): milda zacht (van geluid): softa zacht maken: malhardi zacht zijn (van stem): softi zadel: selo zadelen: seli zagen: segi zak: sako, ujo uit je zak halen: elpoŝigi in je zak steken: enpoŝigi zak (in kledingstuk): poŝo zak-: poŝa zakcomputer: poŝkomputilo zakdoek: naztuko, poŝtuko papieren zakdoek: viŝpapero zakelijk: negoca zakhorloge: poŝhorloĝo zakjeszwammen: sakfungoj zakkenroller: poŝa ŝtelisto zaklamp: poŝlampo zakmes: poŝtranĉilo zaktelefoon: poŝtelefono zalf: ungvento zaliger: karmemora Zalig kerstfeest: Gajan kristnaskon zalig verklaren: enkanonigi zalig verklaren (ontr.): kanonizi zalm: salmo echte zalmachtigen: salmedoj zalven: sanktolei zand: sablo met zand bestrooien: sabli zander: sandro zandhaaien: ŝarkedoj zandloper: sablohorloĝo zandsteen: grejso, sabloŝtono zanger: kantisto zangers van de oude wereld (fam.): silviedoj zarzuela: zarzuelo zaterdag: sabato zeboe: zebuo zebra: zebro zede: moro zedelijk: morala zedeloos: senmoraligi zedenleer: moralo zedenles: moralinstruo zee: maro zee-arend: haliaeto, maraglo zeebrasem: pagelo zeeduiker: kolimbo zeeduikers (orde): kolimboformaj zee-eend: maranaso zee-egel: eĥino, ekino, markaŝtano zeef: kribrilo zeehond: foko zeehondachtigen: fokedoj zeekoe: manato, riverdelfeno zeekoeien: sirenoj zeekomkommer: holoturio, markukumo zeekreeft: langusto, omaro Zeeland: Zelando zeelt: tinko zeem: ŝamo zeeoor: halioto zeep: sapo zeeppoeder: lavpulvoro zeer: multe te zeer: tro zeerover: kaperisto, korsaro, pirato zeeroverij plegen: pirati zeeschorpioen: skorpeno zeespiegel: oceannivelo zeestraat: markolo zeevaarder: navigisto zeewater: marakvo zeewier: laminario zeeziekte: marmalsano zeezout: marsalo zefier: zefiro zegel: marko, sigelo zegellak: sigelvakso zegeteken: trofeo zegge: karekso zeggen: om zo te zeggen: kvazaŭa om zo te zeggen: kvazaŭe zegswijze: idiotismo, parolturno zeil: velo zeilbreedte: enverguro zeildoek: laktolo, vakstolo zeilschip: velŝipo zeis: falĉilo zeker: certa, certe een zekere(ontr.): certa zekerheid: certeco zelden: malofte, malpleje zeldzaam: malofta iets zeldzaams: maloftaĵo zeldzaam worden: maloftiĝi zeldzaam (bn.): rara iets zeldzaams: raraĵo zeldzaam (bw.): rare zeldzaamheid: raraĵo zeldzaamheid (het schaars zijn): malofteco zelf: mema zelfbedienings-: memserva zelfbeheersing: memregado zelfbehoud: memkonservo zelfbeklag: memkompato zelfdiscipline: memdisciplino zelfkritiek: memkritiko zelfmoord: memmortigo, sinmortigo zelfmoord plegen: sin mortigi zelfopoffering: sinofero zelfrespect: memestimo zelfs: eĉ zelfs indien: eĉ se zelfstandig: memstara zelfverdediging: memdefendo zelfverloochening: abnegacio zelfvertrouwen: memfido zelfzeker: rezoluta, rezolute zelkova (boom): zelkovo zeloot: zeloto zemelen: brano zenden: sendi zending: ekspedo, misio zenith: zenito zenuw: nervo op de zenuwen werkend: nervoziga zenuw-: nerva zenuwachtig: maltrankvila, nerva, nervoza zenuwachtig maken: nervozigi zenuwarts: psikiatro op de zenuwen werken: agaci zenuwknoop (arch.): gangliono zenuwpijn: neŭralgio zenuwspecialist: neŭrologiisto, neŭrologo zenuwstelsel: nervosistemo zenuwzwakte: neŭrastenio zeppelin: zepelino zes: ses zesde: sesa ten zesde: sese zestal (z.nw.): sesopo zestiendelig: deksesuma zestigdelig: sesdekuma zesvlak: heksaedro, sesedro zetduivel: preskoboldo zetel: fotelo, seĝo zetel (v.vestiging): establejo zetfout: komposteraro, miskomposto zetmachine: kompostilo zetmeel: amelo, fekulo zetproef: presprovaĵo, provaĵo zetsel: kompostaĵo zetten: komposti, meti zetten (v.edelstenen): munti zetterij: kompostejo zetwijze: skribmaniero zeugma: zeŭgmo zeven: sep zeven (ziften): kribri zevende: sepa ten zevende: sepe Zevengesternte: Plejadoj zevenslaper: dormomuso, gliro zevental (z.nw.): sepopo zich: si zicht: vidado zieden: boli ziehier: jen ziek: malsana ziek worden: malsaniĝi ziekelijk: malsanema ziekenauto: ambulanco ziekenhuis: malsanulejo ziekenhuis (voor armenzorg): hospitalo ziekenwagen: ambulanco ziekte: malsano ziektebeeld: simptomaro ziel: animo zielsverhuizing: metempsikozo zieltogen: agonii zien: vidi opnieuw doen zien: malblindigi opnieuw gaan zien: malblindiĝi het zien: vidado laten zien: vidiĝi ziener: viziulo ziens: tot ziens: adiaŭ tot ziens: ĝis la revido zift: kribrilo ziften: kribri zigeuner: cigano zigeuner-: cigana zigzaglijn: zigzago zigzag lopen: zigzagi zij: ili, ŝi zij-: flanka zijaltaar: kromaltarejo zijde: faco, flanko, silko zijde (v.e.meetkundig voorwerp): latero zijdeachtig: silkeca zijdelings: flanke, pase zijden: silka zijdepapier: silkopapero zijderups: silkraŭpo aan de zijkant: flanke zijn: lia, ties zijn (werkw.): esti zijspan: kromĉaro zijstraat: flankostrato zijvleugel (v.gebouw): flankaĵo zilver: arĝento zilveren: arĝenta zilvermeeuw: arĝentmevo zilverpapier: staniolo zilversmid: arĝentisto zin: frazo, propozicio tegen zijn zin: malvolonte zin (betekenis): senco zin (betekenis): senco zindelijk: puruma zingen: kanti zink: zinko zinken: mergiĝi, sinki zinloos: sensenca zinsdeel: sintagmo zinspelen: aludi zinsspelen: kvazaŭdiri zinsverband: kunteksto zintuig: senso, sentumo zintuigen: sensaro zirkonium: zirkonio zitplaatsen (in theater): spektejo zitten: sidi gaan zitten: eksidi doen zitten: sidigi gaan zitten: sidiĝi zitting: seanco, sesio zo'n: tia zo: tiel zodanig: tia, tiela zoeken: serĉi Zoeloe: Zoeloe (taal): zulua Zoeloe (persoon): zuluo zoemen: zumi zoet: dolĉa zoet (zoutloos): nesala zoeten: sukeri zoethout: glicirizo groene zoetwateralg: konfervo zoetwaterbiologie: limnologio zoetwaterbioloog: limnologiisto zogen: mamnutri, mamsuĉigi, suĉigi zoiets: tiaaĵo zolder: subtegmento zolderkamer: mansardo zombie: zombio zombie-: zombia zomen: orli zomer: somera tempo, somero zomerhuisje: somerdomo 's zomers: somere zomertaling: kerkedulo, marĉanaso zomertijd: somera tempo zon: suno zondag: dimanĉo zonde: peko zondebok: propeka kapro pekporta kapro pekofera kapro zonden: van zonden ontslaan: pekliberigi van zonden ontslaan: senpekigi zonder: sen zonderling: originalulo zondigen: peki zondvloed: diluvo van voor de zondvloed: antaŭdiluva zondvloeds-: diluva zone: zono zone (v.e.kogel): zono zonnebad: sunbano zonneblind: latkurteno zonnebloem: helianto, sunfloro zonnebrand: sunfrapo zonnebrandcrème: sunkremo zonnebril: sunokulvitroj zonnecrème: sunkremo zonnekalender: sunkalendaro zonnekap (fot.): lumŝirmilo zonneroosje: heliantemo zonnescherm: ombrelo, sunombrelo zonnesteek: sunfrapo zonnestelsel: sunsistemo zonnewijzer: sunhorloĝo zoöfiet: zoofito zoogdieren: mambestoj, mamuloj zool: piedplato, plando zool (v.schoen): plando zool (v.voet): plando zool (v.schoen): plandumo zoölogie: zoologio zoöloog: zoologiisto, zoologo zoom: orlo zoon: filo zorg: zorgo zorgen: zorgi zorgvuldig: zorga, zorgema zorgzaam: zorga, zorgema zouaaf: zuavo zout: zout (bn.): sala zout (zn.): salo zoutbelasting: salimposto zouten: sali zoutloos: nesala zoutsteen: salŝtono zoveel: kiom, tiom zucht: ĝemo, suspiro zuchten: ĝemi, sopiri, suspiri Zuid-Afrika: Sud-Afriko Zuid-Amerika: Sudameriko Zuid-Chinese Zee: Suda Ĉina Maro zuiden: sudo zuiderkeerkring: tropiko de la Kaprikorno Zuiderkroon: Aŭstrala Krono Zuid-Holland: Sud-Holando zuigeling: suĉinfano zuigen: suĉi zuigen (a.d.borst): mamsuĉi zuiger: piŝto zuignap: kupo zuigwormen: trematodoj zuil: kolono zuilengang: peristilo, portiko zuilenrij: kolonaro zuilschacht: fusto zuilvoet: plinto zuinig: ŝparema zuiver: fajna, pura, purrasa zuiver (louter): nura zuiver (onvermengd): senmiksa zuiveren: purigi zuiveren (door distillatie): rektifi zuiver imaginair: pure imaginara zulk: tia zuring: rumekso zuster: fratino zuur: acida, acido zuur (v.maag): pirozo zuurkool: acida brasiko, saŭrkraŭto zuurstof: oksigeno zwaaien: svingi zwaan: cigno zwaar: peza zwaard: glavo zwaardvis: ksifio, spadfiŝo zwaarlijvig: korpulenta zwaarmoedigheid: melankolio, spleno zwaartekracht: gravito zwachtel: rubando, vindaĵo zwager: bofrato zwak: febla, malforta zwakzinnige: kreteno zwaluw: hirundo één zwaluw maakt nog geen zomer: unu kukolo printempon ne venigas zwaluwen (fam.): hirundedoj zwaluwpluvier: glareolo zwam: fungo zwammen: fungoj zwanger: graveda zwanger maken: gravedigi zwanger worden: gravediĝi zwangerschap: gravedeco zwart: zwart (bn.): nigra iets zwarts: nigraĵo zwart maken: nigrigi zwart maken: nigrigi zwart (zn.): nigro zwartblakeren: fulgigi zwarte: negro, nigrulo Zwarte Zee: Nigra Maro zwartgeblakerd: fumnigrigita zwartkijker: pesimisto zwartkoren: melampiro zwart maken (fig.): misfamigi malbonfamigi zwavel: sulfo, sulfuro zwavelkies: pirito Zweden: Svedio, Svedujo Zweed: svedo Zweeds: sveda zweefvliegen: flugpendi fluggliti zweefvlieger: galeopiteko zweefvliegtuig: glisilo zweep: vipo zweer: ulcero zweet: ŝvito zwellen: ŝveli zwembad: banejo zwembroek: bankalsono zwemdok: naĝbaseno zwemmen: naĝi met zwemvliezen: palmopieda zwemvogel: naĝobirdo zwemvogels: palmipedoj zwengel: kranko zweren: ĵuri zwerm: svarmo zwermen: svarmi zwerven: migri, vagi zweten: ŝviti zweven: glisi, naĝi, portiĝi, ŝvebi zwijgen: silenti zwijgzaam: silentema zwijn: porko zwijnen (fam.): porkedoj Zwitser: sviso drinken als een Zwitser: drinki kiel funelo Zwitserland: Svisio, Svislando, Svisujo Zwitsers: svisa zwoegen: barakti |