EsperantoLingvojFakojktp.
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z ?

nederlanda b...

ba!: pa
baan: irejo, trajektorio
   baan (astronomie): orbito
baanbrekend: pionira
baanbreker: pioniro
baanvlak: orbo
baar: portilo
   baar (ingot): ingoto
baard: barbo
   baard (v.walvis): balenaĵo
baardgier: gipaeto
baardhaar: barbaĵo
baardig: barbhava
baardloos: senbarba
baardman: barbulo
baarmoeder: utero
baars: perko
baas: mastro
baatzuchtig: profitema
baba: babao
babbelaar: babilulo
babbelen: babili
babbelziek: babilema
Babel: Babelo
babiroesa: babiruso
baby: bebo
Babylon: Babilono
Babylonië: Babilonio
bacchanaal: bakanalo
bacil: bacilo
bacterie: bakterio
bad: banejo, bano
baden: bani, naĝi
Baden-Württemberg: Baden-Virtembergo
   inwoner van Baden-Württemberg: baden-Virtembergano
badgasten: bangastoj
badhanddoek: bantuko
badhuis: bandomo
badkamer: banĉambro
badkuip: bankuvo, banujo
badplaats: banurbo banloko
bagage: bagaĝo, pakaĵo
bagatel: bagatelo, malgravaĵo
bagatelliseren: malpligravigi
Bagdad: Bagdado
bajadère: bajadero
bajonet: bajoneto
bak: kesto
bakboord: babordo
bakeliet: bakelito
baken: buo
bakkebaard: vangharoj
bakken: friti
   bakken (in oven): baki
bakker: bakisto, panfaristo, panisto
bakpoeder: baksodo
baksjisj: bakŝiŝo
baktand: molaro, mueldento
baktrog: knedujo
bal: globo, pilko
   bal (danspartij): balo
   de bal misslaan: ne trafi la ĝustan klavon
balafoon: balafono
baldakijn: baldakeno
balg: balgo
balk: trabo
balkon: balkono
   balkon (in theater): galerio
ballade: balado
ballast: balasto
ballasten: balasti
ballet: baleto
ballistiek: balistiko
ballon: balono
hij liet een ballonetje op: li flugigis provbalonon
ballpoint: globkrajono
ballustrade: parapeto
Baloetsj: beluĉo
Baloetsjisch: beluĉa
balpen: globkrajono
balsem: balzamo
balsem-: balzama
balsemen: balzami, enbalzamigi
balsemienfamilie: balzaminacoj
Balthazar: Baltazaro
Baltisch: baltika
Baltische Zee: Baltiko
balustrade: balustrado
balvangertje: bilboko
bamboe: bambuo
ban:
   in de ban slaan: anatemi
   in de ban doen: forkomuniigi
banaal: banala
banaan: banano, pizango
banaliteit: ŝablono
bananenboom: bananujo
band: alligiteco, bendo, ligamento, ligo, rimeno
   band (muziekgroep): bando
   band (v.auto, fiets...): pneŭmatiko
   band (v.auto, fiets...): pneŭo
   band (v.e.wiel): radringo
bandage: bandaĝo
bandiet: bandito
bandopnemer: magnetofono, surbendigilo
bandurria: bandurio
bang: tima timema
   bang (laf): malkuraĝa
Bangladesh: Bangladeŝo
bang zijn voor: timi
bankbiljet: banknoto, monbileto
bankbriefje: banknoto, monbileto
banket: bankedo
banketbakkerij: kukejo
bankier: bankiero
bankrekening: bankkonto
bankroet: bankroto
bank van lening: lombardejo
banvloek: anatemo
baobab: baobabo
bar (buffet, café): drinkejo
barak: barako
barbaar: barbaro
barbaars: barbara
   iets barbaars: barbaraĵo
barbaarsheid: barbareco
Barbados: Barbado
barbier: barbiro, razisto
barcarole: barkarolo
bareel: bariero
baren: naski
barende vrouw: naskantino
bariet: barito
barietpapier: baritpapero
bariton: baritono
   bariton (zanger): baritonulo
barium: bario
bariumhydroxide: barito
bariumsulfaat: barito
barmhartig: kompatema
barmhartigheid: kompatemeco, kompatemo
barnsteen: sukceno
barok:
   barok (b.nw.): baroka
   barok (z.nw.): baroko
barometer: barometro
baron: barono
baroscoop: baroskopo
horizontale barre: reko
barricade: barikado
barricaderen: barikadi
bars: malafabla
barst: krevaĵo
barsten: krevi
   doen barsten: krevigi
basculebrug: baskulponto
z. baseren: fondi
basfluit: basfluto
Bask: eŭsko, vasko
basketbal: basketbalo
   het basketbal: korbopilkado
   de basketbal: korbopilko
Baskisch: eŭska, vaska
bas-relief: bareliefo
bassin: baseno
bastaard: hibrido, peknaskito
bataat: batato, patato
Batak: batako
batterij: baterio
baud: baŭdo
bauxiet: baŭksito
baviaan: paviano
Baziel: Bazilo
BBP: malneta enlanda produkto
beantwoorden: respondi
   beantwoorden (iets): reciproki
bebouwen: kulturi, prikonstrui
   bebouwen (z.nw.): kulturo
bed: lito
   naar bed gaan: enlitiĝi
bedachtzaam: konsiderema
bedaren: trankviliĝi
beddegoed: litaĵo
beddelaken: littuko litotuko
bedding: fluejo, kuŝejo
bedelaar: almozisto, almozulo
bedelen: almozi
bedelzak: almozsako
bedenken: elpensi
   tevoren bedenken: antaŭpensi
bederf veroorzakend: sepsa
bederven: korupti
bedevaarder: pilgrimanto pilgrimulo
bedevaart: pilgrimo pilgrimado
   op bedevaart gaan: pilgrimi
bediende: oficisto, salajrulo
bedoeïen: bedueno
bedreigen: minaci
bedreiging: minaco
bedriegen: trompi
   bedriegen (partner): kokri
bedrieglijk: iluzia, trompa
bedrijf: akto
bedroefd: malgaja
bedroefd zijn: malgaji, malĝoji
bedroeven: aflikti, nigrigi
beëdigd: ĵura
beëindigd: finita
beëindigen: fermi, fini, finpretigi
beek: rivereto
beeld: bildo
beeldband: vidbendo, videbendo
beeldhouwen: skulpti
beeldhouwkunst: plastiko
beeldmerk: logotipo
beeldscherm: ekrano
beeldschrift: ideografio
beeldspraak: metaforo
beeldwoordenboek: bildvortaro
beeltenis: bildo
been: gambo, kruro
   been (skelet): osto
beender-: osta
beenkap: gamaŝo
beenvissen: ostofiŝoj
beenvlies: periosto
beer: urso
   ongelikte beer: nepolurita homo
Beer:
   Grote Beer: Granda Ursino
   Kleine Beer: Malgranda Ursino
grote beerachtigen: ursedoj
beerput: kloako
beest: besto
   beest (excl.mens): besto
   beest (incl.mens): besto
een beetje: iom
befaamd: fama
begaanbaar: irebla
begeleiden: akompani, eskorti, foreskorti, konduki
begieten: akvumi, priverŝi
begiftigen: doti
begiftigen met: gratifiki
naakt begijntje: kolĉiko
begin: komenciĝo
beginnen: eki, malfermi
   doen beginnen: ekigi
   beginnen (trans.): komenci
   beginnen (intrans.): komenciĝi
   het doen beginnen: komenco
beginnen met: alpaŝi
beglazen: vitri
begonia: begonio
begraafplaats: tombejo
begrafenis-: funebra
begraven: enfosi, enterigi, entombigi
begrenzen: limigi
begrijpelijk: komprenebla, konceptebla
   begrijpelijk zijn: kompreniĝi
begrijpen: kompreni
   half en half begrijpen: duonkompreni
   beginnen te begrijpen: ekkompreni
   elkaar begrijpen: interkompreniĝi
   half en half begrijpen: kompreneti
   doen begrijpen: komprenigi
   elkaar begrijpen: kompreniĝi
   verkeerd begrijpen: miskompreni
begrijpend:
   alles begrijpend: ĉiokomprena
   niet begrijpend: senkomprena
begrip: komprenemo, kompreno, koncepto, nocio
   een begrip vormen: koncepti
begripsvermogen: komprenkapablo, komprenpovo
begripsvol: komprenema
begroeten: aplaŭdi
begroting: budĝeto, buĝeto
begunstigde: favorato
begunstigen: favori, gratifiki
behaagziek: plaĉivola
behagen: plaĉi, plaĉo
behalve: krom
behalve dat: krom ke
behandelen: manuzi, pritrakti, trakti
   ruw behandelen: taŭzi
behandeling: kuracado
behang: tapeto
behangen: tapeti
behangpapier: murpapero, tapetpapero
behartigen: favorkori, korfavori
beheersen: regi
beheerssysteem: regsistemo
behemoth: Behemoto
Behemoth: Behemoto
beheren: administri, teni
behoeden: ŝirmi
behoefte: necesaĵo
zoals het behoort (ontr.): dece
behoudend: konservativa
behoudzucht: konservativismo
behulpzaam: helpema
beiaard: kariljono
beiaardier: kariljonisto
beide: ambaŭ
beige: grizeflava
beignet: benjeto
beïnvloeden: influi
beitel: skulptilo
bejaardentehuis: kadukulejo
bejegenen: rilati
bek: beko
   bek (v.vogels): beko
bekeerling: prozelito
bekende: konato
bekend maken: famigi
bekennen: konfesi
bekentenis: konfeso
beker: glaso
   beker (trofee): pokalo
Beker (sterrenbeeld): Pokalo
bekermos: kladonio
bekijken: rigardi
bekken: pelvo
   bekken (waterbekken): akvujo
   bekken (stroomgebied): baseno
   bekken (snauwen): kunbekiĝi
   bekken (v.vogels): kunbekiĝi
   bekken (kuip): kuvo
bekladden: paperŝmiri
beklagenswaardig: kompatinda, malgrandioza, povra
bekleden: tegi
bekleding: tegilo, tego
beklemtonen: akcenti
beklemtoond: akcenta akcentita
beknopt: konciza, sinoptika
beknoptheid: koncizeco
zich bekommeren: zorgi
bekoorlijk: gracia, plaĉa
bekrachtigen: konfirmi, sankcii
bekritiseren: kritikaĉi, kritiki
bekritiserend: kritika
bekrompen: provinca
bekrompenheid: paroĥismo
bekronen: kroni, premii
bekroonde: laŭreato
bekwaam: dokta, kapabla, lerta
bekwaamheid: kapableco, kapablo
bekwaam persoon: kapablulo
bel: sonorilo
   bel (luchtbel): veziko
belachelijk: ridinda
belagen: insidi
belang: graveco, intereso
belangenorganisatie: korporacio
belang inboezemen: interesegi
belangrijk: grava
belangrijkheid: graveco
iets belangrijks: gravaĵo
belangrijk zijn: gravi
belangstelling: intereso
belangstelling wekken: interesigi
belasten: ŝarĝi
   belasten (belasting heffen): imposti
belasten met: komisii
belasteren: kalumnii
belasting: depago, imposto
belastingaangifte: impostdeklaro
belastingbetaler: impostpaganto
belastingontduiker: impostevitulo
belastingontvanger: impostisto
belasting over de toegevoegde waarde: aldonvalora imposto
belastingparadijs: impostoazo
belastingstelsel: impostsistemo
belastingsysteem: impostsistemo
belastingvrij: senimposta
belatten: lati
beledigd worden: ofendiĝi
beledigen: insulti, ofendi
beledigend: ofenda
belediging: insulto, ofendiĝo, ofendo
beleefd: ĝentila
beleg: surpanaĵo
   beleg (bezetting): okupiĝo okupateco
belegeren: sieĝi
belegsel: pasamento
belemmeren: malhelpi, obstrukci
belemmering: malhelpo, obstrukco
belenen (tegen onderpand): lombardi
beleven: ĝisvivi, travivi
belezen iemand: klerulo
Belg: belgo
België: Belgio, Belgujo
Belgisch: belga
Belgrado: Beogrado
belichamen: enkorpigi
belichaming: enkorpiĝo
belichten: ĉirkaŭlumi, prilumi
belichting: impreso
naar believen: laŭvole
belijdenis: konfesio
belladonna: beladono
bellen: sonorigi
belletje: tintilo
bellettrie: bela literaturo
belofte: promeso
belonen: rekompenci
beloning: rekompenco
beloven: promesi
   plechtig beloven: voti
bemerken: rimarki
bemesten: grasigi, sterki
bemidddelen: peri
bemiddelaar: peranto
bemiddeling: perado
beminnen: ami
beminnenswaardig: aminda
zich bemoeien: entrudiĝi
bemoeilijken: malfaciligi
benaderen: aliri
benaderend: proksimuma
benadrukken: akcenti
benaming: nomado
benauwd: sufoka
benauwdheid: angoro
bende: bando, grupaĉo, hordo, kliko
   woeste bende: hordo
beneden: sube
benedenverdieping: partero, teretaĝo
benen (uit been): osta
beneveld zijn: havi iom da vaporo en la kapo
benevelend: ebriiga
benoemen: nomumi
beoordelen: juĝi, kritiki, prijuĝi
beoordeling: kritiko, noto
bepalen: difini
   bepalen (ling.): kvalifi
   bepalen (ling.): kvalifiki
bepalend: kompletiva, kvalita
bepaling: komplemento
bepaling van gesteldheid: cirkonstanca komplemento, predikativo
zich beperken tot: limiĝi
beproeven: provi
beraadslagen: konsiliĝi
bereidheid: preteco
bereidwillig: volonte
bereiken: ĝisiri
berekenen: komputi
berekening: kalkulo
bereklauw: herakleo
berg: monto
bergamot: bergamoto
bergamotboom: bergamotujo
bergbeschrijving: orografio
berggeest: gnomo
bergkam: kresto
bergkloof: montfendo
bergkristal: vitroida kvarco
bergpas: intermonto montpasejo, montkolo
bergstok: montbastono, pikbastono
bergstroom: torento
bergwas: gagato
bericht: avizo, komunikaĵo, mesaĝo
   bericht (in Internetforum): afiŝo
   een bericht zenden: mesaĝi
Bering: Beringo
Beringstraat: Beringa Markolo
Beringzee: Beringa Maro
berispen: admoni, riproĉi, skoldi
berkelium: berkelio
Berlijn: Berlino
Berlijner: berlinano
bermudabroek: kuloto
bernagie: borago
beroemd: fama
   niet beroemd: obskura
beroemdheid: famulo
beroemd maken: famigi
beroep: profesio
   een beroep uitoefenen: profesii
beroeps (z..nw.): profesiisto profesiulo
berouw hebben: penti
beroven: prirabi, senhavigi, senigi
   van zijn/haar geld beroven: senmonigi
berrie: portilo
berserker: berserko
berucht: fifama
berusting: malprotesto, rezignacio, rezignemo
beryllium: berilio
bes: bero, ribo
beschaafd: kultura
beschaamd: hontema
beschaduwen: ombri
beschamen: hontigi
beschaven: kulturi
beschaving: civilizacio, kulturo
bescheiden: modesta
beschermen: gardi, patroni, protekti, ŝirmi
beschermend: protekta
beschermen tegen: antaŭgardi
beschermheer: alta protektanto, patrono
beschermheerschap: egido, patroneco, protektanteco
beschermheilige: patrono
bescherming: patronado, protektado, protekto
   hoge bescherming: alta protektado
   hoge bescherming: egido
beschonken zijn: havi iom da vaporo en la kapo
beschouwen: atenti, kalkuli, konsideri, rigardi
beschouwing: konsidero
beschrijven: priskribi
beschuldigen: akuzi, kulpigi
beschuldiging: akuzaĵo
beslaan (paard): hufoferi
beslag:
   in beslag nemen: konfiski
   in beslag nemen: okupi
beslagleggen: embargi
beslaglegging: embargo, konfisko
beslagname: konfisko
beslissen: orientiĝi
beslist (vastberaden): senŝanceliĝa
besluiteloos: perpleksa
besluitend: konkludiga
besmettelijk: infekta
besmetten: inokuli, kontaĝi
besmettend: kontaĝa
besmetting: kontaĝo
besnijden: cirkumcidi
besparen: ŝparigi
bespelen: ludi
bespieden: gvati
bespiegelingen houden: spekulativi
bespioneren: spioni
bespotten: moki
bespreken: interparoli, priparoli, recenzi
besprenkelen: duŝi
bestaan:
   bestaan (uit, in): konsisti
   bestaan uit: konstitui
bestaansmiddelen: vivrimedoj
bestand (comp.): dosiero
bestanddeel: ingredienco
bestandenlijst: dosierujo
bestandssysteem: dosiersistemo
het beste voor het laatste houden: bona vino al la fino
bestelen: priŝteli
bestellen: mendi
bestelwagen: kamioneto
bestormen: sturmi
bestorming: sturmo
bestraffen: punkorekti
bestraten: pavimi
bestrating: pavimo
bestrijden: protesti
besturen: konduki, regi, stiri, veturigi
   besturen (v.vliegtuig): piloti
besturingssysteem: operaciumo
bestuurder: kondukisto
betaald zetten: repagi
betalen: pagi
betalen op voorhand: antaŭpagi
betaling: pago
betamelijk:
   betamelijk (bn.): deca
   betamelijk (bw.): dece
betamen: deci
betasten: palpi
betegeld: kahela
betegelen: kaheli
betekenen: signifi
betekenis: senco, signifo
   betekenis (belang): graveco
betekenisloos: sensignifa
betengelen: lati
beting: bito
betitelen: titoli
betoging: manifestacio
betoveren: sorĉi
betoverend: sorĉa
betovering: fascino
betreffen: wat dat betreft: ĉi-rilate
betreffen: koncerni
betreffend: koncerna
betreffende: koncerne... -n, pri
betrekkelijk: relativa
betrekking: ofico, rilato
   een betrekking vervullen: ofici
   in betrekking tot: rilata
   met betrekking tot: rilate ...-n
   in betrekking staan tot: rilati
betrekking hebben op: rilati
betrokken: koncernata
   betrokken (betreffend): koncerna
betrokkene (v.e.wissel): tratato
betrokkenheid: koncernaĵo, koncerno
betweter: pedanto
betwisten: kontesti, protesti
beuk: fago
beurs: borso, foiro
beurskoers: oficiala kurzo
beursmakelaar: borsa makleristo
beursplein: foirejo
beurs van New York: Novjorka Akciborso
beurt: vico
beurtelings: laŭvice
bevaarbaar: navigebla
bevallen: akuŝi
   bevallen (zn.): akuŝo
   bevallen (behagen): plaĉi
bevallig: gracia
bevalligheid: gracieco
bevalling: akuŝo
   bij de bevalling helpen: akuŝigi
bevattelijk: komprenebla
bevatten: enhavi, enkalkuli, inkludi, inkluzivi
bevattingsvermogen: komprenkapablo, komprenpovo
bevel: ordono
bevelen: komandi, ordoni
bevelhebber: militestro
beven: tremi
   beginnen te beven: ektremi
bever: kastoro
bevernel: pimpinelo
bevers: kastoredoj
bevestigen: jesigi
bevestigend: jesa, konfirme
bevinden:
   zich bevinden: sin trovi
   zich bevinden: troviĝi
bevlekken: makuli
bevloeien: irigacii, traakvigi
bevloeiing: irigacio
bevolking: popolo
bevoordeligen: favori
bevoorrechten: privilegii
bevorderen: akceli, progresigi, promocii
bevordering: promocio
bevrachten: frajti, kargi
   doen bevrachten: frajtigi
bevrachter: frajtiganto
bevredigen: kontentigi, satigi
bevreugd: ĝoja
bevriend worden: amikiĝi
bevriend zijn met: amiki
bevriezen: frostigi, frostiĝi, glaciiĝi
   bevriezen (door ijs beschadigen): forfrostiĝi
   (doen) bevriezen: glaciigi
bevrijden: liberigi
bevruchten (zwanger maken): gravedigi
bewaarplaats: konservejo
bewaken: gardi, gvati
bewaker: gardisto
bewaking: gardado
bewaren: gardi, konservi, konservo
beweeglijk: moviĝema
bewegen: movi, moviĝi
   doen bewegen: movi
bewegend: mova
beweging: movado, movo
bewegingsleer: kinematiko
bewegingsloos: inerta
bewegwijzering: vojsignaligo
bewenen: priplori
bewerken: prilabori
bewerking: operacio
   rekenkundige bewerking: kalkulo
   bewerking (rekenk.): operacio
bewieroken: bonodorfumigi, incensi
bewijs: pruvo
bewijzen: pruvi
bewolkt: nuba
bewonderen: admiri
bewonderenswaard: laŭdinda
bewonderenswaardig: laŭdinda
bewoner: loĝanto
   bewoner (v.e.land): landano
bewoners: domanaro
bewoonbaar: loĝebla
bewust: konscia
   zich bewust zijn: konscii
bewusteloos: senkonscia
bewusteloos worden: senkonsciiĝi
bewustzijn: konscio
   tot bewustzijn komen: rekonsciiĝi
   verminderd bewustzijn: stuporo
bezaaien: semi
bezem: balailo
bezeten (fanatiek): fanatika
bezetene: obsedato
bezetenheid: obsedo
bezetten: okupacii, okupi
bezetting: okupado
bezettting (mil.): okupacio
bezielen: animi, inspiri
zich bezig houden met: okupiĝi
bezigheid: okupo
bezig houden: okupi
bezingen: kanti, prikanti
bezinksel: feĉo, sedimento
bezit: havaĵo, posedaĵo
   zijn bezit verliezen: senhaviĝi
bezit nemen: ekposedi
bezittelijk: poseda
bezitten: posedi, proprumi
bezoek: vizito
bezoeken: viziti
   (geregeld) bezoeken: frekventi
bezorgd zijn: zorgi
bezorgen: havigi
bezwaar: obĵeto, reklamacio
   bezwaar maken: reklamacii
bezweren: ĵurpeti
bezwijmen: sveni
bh: mamzono
Bhoetan: Butano
bibberen: tremi
   beginnen te bibberen: ektremi
   bibberen (zn.): tremo
bibliotheek: biblioteko, librotenejo
bic: globkrajono
bidden: preĝi
bidet: bideo
bidsprinkhaan: manto
biecht: konfeso
biecht afnemen: konfespreni
biechten: konfesi
biechtstoel: konfesejo
biefstuk: bifsteko
biel: ŝpalo
biënnale: bienalo
bier: biero
biergist: biergisto
bies: galono
bieslook: ŝenoprazo
   grof bieslook: cibolo
biest: kolostro
biezen: galoni
bigamie: bigamio
bigamist: bigamiulo
Guinees biggetje: kobajo
bigot: bigota
bij: abelo, ĉe
   wijfjesbij: abelino
   mannetjesbij: virabelo
bijbetaling: alpago
bijdrage: kontribuaĵo
bijdragen: kontribui
bijeenbrengen: kolekti, kunporti
bijeenkomen: kolektiĝi, kunveni
bijeenkomst: renkontiĝo
bijeenschikken: kunordigi
bijeneter: abelmanĝulo, meropo
bijenhouder: abelisto
bijenkoningin: abelreĝino
bijenkorf: abelkorbo, abelujo
bijenschans: abelejo
bijenstal: abelejo
bijgeloof: superstiĉo
bijgevolg: konklude, konsekvence
bijkelk: kaliklo, kromkaliko
   een bijkelk hebbend: kalikla
bijkomstig: akcesora, flanka
bijkomstigheid: flankaĵo
bijl: hakilo, toporo
bijlage: kunsendaĵo
bijlslag: hako
bijna: kvazaŭa, kvazaŭe, preskaŭ
bijnaam: alinomo, alnomo
bijnier: surrena glando
bijproduct: subprodukto
bijschrijven: enskribi
bijslaap: amoranto
bijstaan (assisteren): asisti
bijstand: asistado
bijstellen (taalk.): apozicii
bijstelling: apozicio
bijtellen: alkalkuli
bijten: mordi
bijtend: kaŭstika
bijtende stof: kaŭstikaĵo
bijtoon: harmono
bijvoegsel: aldono, aneksaĵo, kunsendaĵo
bijvoorbeeld: ekzemple
bijvrouw: kromvirino
bijwoord: adverbo, e-vorto
bijzetstoel: kromseĝo
bijziend: miopa
bijzit: kvazaŭedzino
bil: gluteo, postvango, sidvango
bilboquet: bilboko
biljet:
   biljet (geld): banknoto
   biljet (geld): monbileto
biljoen (ontr.): biliono
bilzenkruid: hiskiamo
bimetallisme: bimetalismo
binair: duuma
binden: alligi, ligi
bindvlies v.h.oog: konjunktivo
bindweefsellaag: fascio
bingelkruid: merkurialo
bingo: bingo
binnen-: interna
van binnen: interne
binnendringen: eniri, penetri, trapenetri
   doen binnendringen: enirigi
   doen binnendringen: penetrigi
binnenhalen (v.data): elŝuti
binnenkomen: enveni
binnenland: internlando
binnenlands: interna
binnenlaten: enlasi
binnenleiden: enkonduki
binnenplaats: korto
binnenrijm: interna rimo
binnensluipen: enŝteliĝi
binnenste: internaĵo, interno
binnenvallen: enfali, invadi
binnenwand: pario
binomium: binomo, dutermo
bio-: bio-
biochemicus: bioĥemiisto
biochemie: bioĥemio
biodiversiteit: biodiverseco
biofysica: biofiziko
biofysicus: biofizikisto
biologie: biologio
biologische groente: ekologia legomo
bioloog: biologiisto
biomassa: biomaso
biomechanica: biomeĥaniko, biomekaniko
bioscoop: filmteatro, kinejo, kinoteatro
bioscoopscherm: kina ekrano
biosfeer: biosfero
Birma: Birmo
biscuit: biskvito, kekso
bismut: bismuto
bissectrice: bisekcanto, duoniganto, dusekcanto
bistouri: bisturio
bit: bito
bitter: amara, maldolĉa
bitterkoekje: makarono
bitterkomkommer: momordiko
bitterzoet: dolĉamaro
bitumen: bitumo
bitumineren: bitumi
bivak: bivako
bivakkeren: bivaki
bizon: bizono
blaas: veziko
blaasinstrument: blovinstrumento
blaaspijp: ŝalmo
blabla: blabla
   blabla verkopen: blablai
blad:
   blad (papier): folio
   blad (plantk.): folio
bladaarde: humo
bladeraar: foliumilo, krozilo, retumilo, TTT-legilo
bladeren: folii foliumi
bladgroen: klorofilo
bladluizen: afidedoj
bladnerf: nervuro
bladschijf: foliplato, limbo
bladsprietigen: lamelikornoj, skarabedoj
bladsprietkevers (fam.): skarabedoj
bladsteel: folitigo, petiolo
bladzijde: paĝo
blaffen: boji
blakeren: fumaĵi
blancheren: brogi
blanke: blankulo
blauw:
   blauw (bn.): blua
   blauwe vlek: bluaĵo
   iets blauws: bluaĵo
   blauw (bn.): bluo
blauweregen: glicineo
blazoen: blazono, insigno
bleek: pala
   bleek maken: paligi
   bleek worden: paliĝi
bleekzucht: klorozo
bleekzuchtig: kloroza
blessure: vundo
blij: gaja, ĝoja
blijken: montriĝi
blij maken: gajigi, ĝojigi
blijspel: komedio
blijven: daŭri, resti
blijven bestaan: daŭri
blijvend: daŭra
blij zijn: gaji, ĝoji
blik: rigardo
blikje: ladskatolo
bliksem: fulmo
bliksemafleider: fulmŝirmilo
bliksemen: fulmi
bliksemend: fulmanta
bliksemsnel: fulmrapida, kun fulma rapideco
blind:
   blind (b.nw.): blinda
   blind (bijw.): blinde
   blind (luik): ŝutro
blindedarm: cekumo
blindering: kiraso
blinken: glimbrili
blinkend: glacea
   blinkend (schoon): brilpura
bloed: sango
   gestold bloed: koaguliĝinta sango
bloedaandrang: kongesto, sangalfluo
   bloedaandrang veroorzakend: kongesta
   bloedaandrang veroorzaken: kongesti
bloedarmoede: klorozo
bloedblaar: eĥimozo
bloeden: sangadi
bloeding: hemoragio
bloedkanker: leŭkemio
bloedlichaampje:
   wit bloedlichaampje: blanka sangoĉelo
   wit bloedlichaampje: leŭkocito
bloedrood: sangkolora
bloedtransfusie: transfuzo
   een bloedtransfusie toedienen: transfuzi
bloedtransfusiecentrum: transfuzejo
bloeduitstorting: eĥimozo, livido
bloedwei: sero
bloedworst: sangkolbaso sangokolbaso
bloedwraak: venĝomurdo
bloedzuiger: hirudo
bloei: florado, floro, prospero
bloeien: flori, prosperi
bloeiwijze: infloresko
   bijschermdragende bloeiwijze: cumo
   middelpuntvliedende bloeiwijze: cumo
bloem: floro
bloemblad: florfolio, petalo
bloemdekschub: lodiklo
bloemkool: florbrasiko
bloemkroon: korolo
   lipvormige bloemkroon: labio
bloemlezing: krestomatio
bloempot: florpoto
bloemscherm: umbelo
blok: ŝtipo
blokfluit: bekfluto
blokken (v.tekst): alkadrigi
blokkeren: ŝtopi
blond: blonda
blonde (blond persoon): blondulo
blondine: blondulino
bloot: nuda
blootstellen: elmeti
blozen: ruĝiĝi
BNP: malneta nacia produkto
bocht: fleksaĵo, fleksiĝo, flekso
bodem: fundo
bodemkunde: pedologio
boe: hu
Boeddha: budao
boeddhisme: budaismo
boeddhist: budaisto
boei: buo, kateno, naĝobarelo
boeien: kateni enkatenigi
   in de boeien geslagen worden: kateniĝi
boek: libro
boekdrukkunst: tipografio
boekenrek: librobretaro
boekerij: biblioteko
boekhandel: librejo, librovendejo
boekhouder: kontisto, librotenisto
boekhouding: librotenado
boekje: libreto
boekweit: fagopiro
   boekweit (ontr.): poligono
boelijn: buleno
boem!: kraŝ, pum
boemerang: bumerango
   als een boemerang terugkomen: bumerangi
boer: kamparano, kultivisto
   boer (in kaartspel): fanto
boeren: rukti
boerenhufter: krudulo
boerenkinkel: krudulo
boerenpummel: krudulo
boete: monpuno, punpago
boete doen: pentofari
boetekleed: sakaĵo
boeten: punpagi
boetseerhoutje: modlilo
boetseerklei: modlopasto knedpasto
boetseerkunst: plastiko
boetseren: modli
boezem: sino
bohrium: borio
bok: kapro
bokaal: bokalo, pokalo
bokkensprong: kapriolo
bokkensprongen maken: kaprioli
boksdoorn: licio
bokshandschoen: pugnoganto
bol: globo, malkava
   halve bol: hemisfero
boleet: tubfungo
boletaceae: boletacoj
bolide: bolido
bolletje: globeto
bolsjewiek: bolŝevismano
bolsjewisme: bolŝevismo
bolsjewist: bolŝevismano
bolus: boluso
bolvormig: globa, sfera
bolwerk: remparo
Bonaventura: Bonaventuro
bonbon: bombono
bond: ligo
bonetvis: pelamido
boniet: pelamido
Bonifatius: Bonifaco
bonobo: malgranda ĉimpanzo
de bons geven: forregali
bont: pelto
   bont (veelkleurig): bunta
bontmantel: peltaĵo, peltomantelo
bonton: bontono
bonus: gratifiko
boodschap: komisio
boodschapper: komisianto
boog: arkaĵo, arko
   boog (wapen): pafarko
boogschutter: pafisto
George Boole: Buleo
booleaans: bulea
boommarter: marteso
boomschors: ŝelo
boomstam: trunko
boor:
   boor (borium): boro
   boor (om moeren te draaien): ŝraŭbborilo
boord (kraag): kolumo
boordselwever: pasamentisto
boormossel: borkonko, folado
boormosselen (fam.): foladedoj
boorput: naftoputo
boortoren: argano
boos: malbona, malica
boosaardig: malica
boosaardig terzijde kijken: strabi
boosheid: kolero
boos zijn: koleri
bootsman: maato
bord: ŝildo, tabulo, telero
bordeel: bordelo, malĉastejo, prostituejo
bordes: perono
borduren (randen met naald aanbrengen): ĉirkaŭkudri
Borel:
   van Borel: borela
   Emile Borel: Borelo
boren: bori
borg: garantiaĵo
borgsom: kaŭcio
borg staan: garantii, kaŭcii
borgsteller: garantianto
borium: boro
borsjtsj: barĉo
borst: brusto, sino
   de borst geven: mamnutri
   borst (v. vrouw): mamo
   uit volle borst: plengorĝe
borstbeen: sternumo
borstel: broso, harego
   borstel (bezem): balailo
borstelen: brosi
borstelwormen: poliĥetoj
borstholte: torako
borstrok: kamizolo
borstvlies: pleŭro
borstvliesontsteking: pleŭrito
borstwering: balustrado, parapeto
bos (bussel): fasko
bosbes: vakcinio
   blauwe bosbes: mirtelo
bosbouw: arbarkultivado
bosje: tufo
bossa nova: bosanovo
boswachter: arbargardisto
bot (vis): fleso
botanica: botaniko
botanicus: botanikisto
botanisch: botanika
boter: butero
boterbloem: ranunkolo
boterham: ŝmirpano
botsen: karamboli, kolizii
botsing: karambolo, kolizio
bottelier: kelisto
botterik: krudulo
bougainvillea: bugenvilo
bouillon: buljono
boulevard: bulvardo
bourgeois: filistro
bout: klabo
bouwen: konstrui, masoni
bouwvallig: kaduka
bouwvalligheid: kadukeco
iets bouwvalligs: kadukaĵo
boven: super
   te boven gaan: superi
   boven (bijwoord): supre
bovenaards: surtera
bovenarm: brako
bovendien: flanke de, krome
bovendrijven: elnaĝi, flosi
bovendwarsstuk (v.deur of raam): supra sojlo
te bovengaan: transpasi
bovengronds: surtera
bovenkant: kulmino
bovenkast-: majuskla
bovenkomen: emerĝi
bovenkomend: emerĝanta
bovennatuurlijk: supernatura
bovenste: supra
boventeken: supersigno
uit den boze: mallaŭdinda
braadpan: pato
braaknoot: vomnukso
braaknotelaar: vomnuksarbo
braam (vruchten): rubuso
braambes: rubuso
braambos: dornejo
Brabant: Brabanto
braken: vomi
bramsteng: bramo
bramzeil: bramvelo
brancard: brankardo
branche: fako
brand: brulego, brulo, incendio
   brand (graanziekte): karbunklo
brandbaar: brula, bruligebla, flamiĝema
branden: bruli, flami
   doen branden: flamigi
   branden (zonder ontploffing): fuzi
brandend: kaŭstika
brander: brulilo, flamingo
brandijzer: kaŭterizilo
branding: plaŭdejo
brandmerk: brulmarko
brandmerken: brulmarki
brandnetel: urtiko
brandnetelfamilie: urtikacoj
brandoffer: brulofero
brandpunt: fokuso
brandstapel: ŝtiparo
brandstof: bruligaĵo, fuelo
   van brandstof voorzien: fueli
brandweer: fajrobrigado
brandweerman: brulestingisto, fajrestingisto, fajrobrigadisto
brasem: bramo, sparo
brazero-tafel: hibaĉo
Brazilië: Brazilo
breed: larĝa
   breed (klank): vasta
breedte: latitudo
breekbaar: rompebla
breeuwen: kalfatri
breien: triki
breinaald: trikilo
breken: rompi
   breken (v.lichtstralen): refrakti
brem: genisto
Bremen: Bremeno
Bremer: bremenano
brengen: alkonduki, alporti, porti
   naar buiten brengen: elporti
   binnen brengen: enporti
bretel: ŝelko
breuk: hernio
   algebraïsche breuk: algebra frakcio
   decimale breuk: dekuma frakcio
   tiendelige breuk: dekuma frakcio
   beklemde breuk: entordita hernio
   breuk (wisk.): frakcio
   gewone breuk: kvocienta frakcio
   onechte breuk: nepropra frakcio
   echte breuk: propra frakcio
breukstreep: frakcistreko, oblikvo
brevet: permesilo, rajtigilo
bridge: briĝo
bridgespeler: briĝisto
brief: letero
   een brief schrijven: leteri
   open brief: publika letero
briefje: slipo
   briefje (geld): banknoto
   briefje (geld): monbileto
briefkaart: poŝtkarto
brievenbus (privé): leterkesto
brigade: brigado
ziekte van Bright: albuminurio
brij: kaĉo
bril: okulvitroj
Brit: brito
Brittannië: Britio
broccoli: brokolo
brochure: broŝuro
broeder: frato
broederlijk: frata
broederschap: frateco
broeikas: forcejo
broeikaseffect: forceja efiko
broek:
   korte broek: kuloto
   korte broek: pantaloneto
   lange broek: pantalono
broer: frato
broertje: fraĉjo
brokstuk: rompopeco
brombeer: grumblulo
bromfiets: motorciklo
brommen: grumbli, murmuri
bron: fonto, puto
één van beide bronchiën: bronko
bronchitis: bronkito
bronprogramma: fontprogramo
brons (arch.): kupro
brontaal: fontolingvo
bronvermelding: referenco
brood: pano
   geroosterd brood: rostpano
broodje: bulko
zoete broodjes bakken: kaĵoli
broodrooster: panrostilo
broodvrucht: ignamo
broodwortel: manioko
broom: bromo
brouwen (de keel-r uitspreken): kartavi
browser: foliumilo, retumilo
brug: ponto
Brugge: Bruĝo
bruggentol: pontimposto
brugtaal: pontolingvo
bruidsschat: doto
   een bruidsschat schenken: doti
bruikbaar: taŭga
bruin: bruna
   man met bruin haar: brunulo
bruinalgen: brunalgoj
bruine:
   vrouw met bruine huid: brunulino
   man met bruine huid: brunulo
bruine kleur (door de zon): sunbruno
bruinen:
   bruinen (v.vlees bv.: subrosti
   bruinen (in de zon gaan liggen): sunbrunigi
   bruinen (bruin worden): sunbruniĝi
bruinijzererts: limonito
bruinkool: lignito
bruin worden: sunbruniĝi
bruisen: eferveski
bruisend: eferveska
brullen: kriegi, muĝi
brunette: brunulino
brusk: abrupta
Brussel: Bruselo
brutaal: brutala, impertinenta
brutaliteit: impertinentaĵo
bruto: kuntara
BSE: bova spongeca encefalopatio (BSE)
BTW: aldonvalora imposto
budget: budĝeto, buĝeto
buffel: bubalo
buffet: bufedo, drinkejo
bühne: scenejo
buideldieren: marsupiuloj
buidelrat: didelfo
buidelwolf: tasmania lupo
buigen: arkigi, fleksi, fleksiĝi, klini
   zich buigen: fleksiĝi
   buigen (taalk.): fleksii
   zich buigen: kliniĝi
buiging: fleksiĝo, fleksio, riverenco
   een buiging maken: riverenci
buigzaam: fleksa, fleksebla, malrigida, supla
buik: sino, ventro
buikpotigen: gastropodoj
buikvlies: peritoneo
buis: tubo
   buis (borstrok): kamizolo
buissnaveligen (orde): procelarioformaj
buit: rabaĵo, ŝtelaĵo
buiten:
   van buiten: memore
   van buiten: parkere
het buitengaan: eliro
buitengewoon: eksterordinara
buitenkant: periferio
buitenland: alilando, eksterlando
buitenlander: alilandulo, eksterlandano
buitenlands: eksterlanda, fremda
buitenlandse zaken: eksterlandaj aferoj
buitensporig: malmodera
buitenstaander: krompersono
buitenwipper: elpelisto
buks: fusilo
bulhond: laniario
bult: ĝibo
bultenaar: ĝibulo
bundel: fasko, garbo
bunzing: putoro
bureau: oficejo
bureaulamp: tablolampo
burgemeester: urbestro
burger: civilulo, civitano, ŝtatano
burger-: civila
burgerkleding: civilaj vestoj
burgerlijk: civila
burgeroorlog: intercivitana milito
de burgerrechten geven: civitanigi
Burjaat: burjato
Burjaats: burjata
Burjatië: Burjatujo
bus: buso, omnibuso
buskruit: pulvo
bussel: fasko
bustenhouder: mamzono
butler: butlero
buur: najbaro
buurt: kvartalo, najbaraĵo
byte: bajto, bitoko
Byzantijn: bizanciano
Byzantijns: bizancia
Byzantium: Bizancio