Esperanto | Lingvoj | Fakoj | ktp. |
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z ? nederlanda s...sabbeca: sabekosabel: sabro sabelantiloop: orikso sabeldier: zibelo saboteren: saboti Sachalin: Saĥaleno sacrament: sakramento sacrament der stervenden: viatiko sacristein: sakristiano sacristie: sakristio Sadduceeër: sadukeo saffraan: safrano safier: safiro sago: saguo Sahara: Saharo Sajangebergte: Sajano sake: sakeo Saks: sakso Saksen: Saksujo Saksen-Anhalt: Saksujo-Anhalto Saksisch: saksa salade: salato salamander: salamandro salamanders (fam.): urodeloj salami: salamo salariëren: salajri salaris: salajro saldo: saldo het saldo opmaken: saldi salie: salvio saligram (ammoniet): ŝaligramo salon: salono salpeter: salpetro salpeter (arch.): natro salpeterigzuur: nitrita acido salpeterzuur: azotacido, nitrata acido El Salvador: Salvadoro salvia: salvio salvo: pafado, salvo Samarium: samario samba: sambo sambamuziek: sambo Samber: Sambro samen: komune, kune samenbinden: kunligi samendrukken: kunpremi samengesteld: kompleksa samengesteldbloemigen: kompozitoj samenhang: kohereco, korelacio, korelativeco samenhangen: koheri samenhangend: kohera, koneksa samenklank: konsonanco samenkleven: doen samenkleven: aglutini samenkleven (ov.): kunglui samenkomen: koncentriĝi, kuniĝi, kunveni samenleving: socio samenloop: renkontiĝo samenloop van omstandigheden: koincido samen met: kune kun samenroepen: kunvoki samensmeden: kunforĝi samensmelten: kunfandi samenspannen: komploti samenspel: koncerto samenstellen: kompili, komponi, kunmeti, munti samenstellen (zn.): kompilo samenstelling: konsisto samentellen: kunkalkuli samentrekken: kuntiri samenvallen: koincidi samenvatten: resumi, sintezi samenvattend: resume samenvatting: resumo samenvloeien: kunflui samenvloeiing: kunfluejo samenvoegen: kombini, kunigi samenwerken: kunhelpi, kunlabori samenwikkelen: kunvolvi samenzweren: jeĵuri kunĵuri, komploti, konspiri samenzwering: komploto, konspiro samenzwering (ontr.): konspiracio Samoa: Samoo samovar: samovaro sanatorium: sanatorio sanctie: sankcio sanctioneren: sankcii sandaal: sandalo sandelboom: santalo sandwich: sandviĉo sangha: Samgo sanguineus: sangvina sanhedrin: sinedrio sanitair: sanitara Sanskriet: Sanskrito geen sant in eigen land: neniu estas profeto en sia urbeto sap: suko saporo: momordiko sapotafamilie: sapotacoj sappeur: sapeisto sappig: suka, sukoplena sarabande: sarabando sarcasme: sarkasmo sarcofaag: sarkofago sardien: sardelo, sardino sardine: sardelo sari: sario SARS: netipa pneŭmonio sashimi: saŝimo satan: satano satelliet: satelito, trabanto Medici-satellieten: mediĉaj satelitoj satijn: atlaso, sateno satire: satiro satraap: satrapo Saturnus: Saturno satyr: satiruso sauna: saŭno, ŝvitbano saunacomplex: saŭnejo saus: saŭco savanne: savano savooienkool: sabeliko sax: saksofono saxofoon: saksofono scabiës: skabio scabiosa: skabiozo scalar: skalaro scalp: skalpo scalpel: bisturio, skalpelo scalperen: senhaŭtigi scanderen: skandi scandium: skandio scannen: skani scanner: skanilo scenario: scenaro scenarioschrijver: scenaristo scenarist: scenaristo scène: scenejo, sceno scepter: sceptro scepticisme: skeptikismo sceptisch: skeptika door scha en schande wordt men wijs: korniko vundita eĉ propran voston timas schaaf: rabotilo schaafkrullen: rabotaĵo schaak: ŝako schaakbord: ŝaktabulo schaakspel: ŝakludo schaakstuk: ŝakpeco schaal: pelveto, plado, ŝelo, skalo schaal (v.dieren): krusto schaal (v.dier): valvo schaaldieren: krustuloj schaambeen: pubosto schaamspleet: vulvo schaamstreek: pubo schaamte: honto schaamteloos: senhonta schaap: ŝafo schaar: tondilo schaar (v.kreeft bv.): pinĉilo schaats: glitilo, glitŝuo schaatsen: glitkuri schab: breto schacht: ŝakto schacht (v.e. lans): fusto de lanco schade: lezo schade berokkenen: lezi schaden (zeldz.): noci schaduw: ombro schaduw (in tekening): ombrostreko schaduwen (v.tekening): ombrumi schaduwrijk: ombra ombroplena schaduwrijke plek: ombraĵo subombro schakel: ĉenero schakelaar: komutatoro, komutilo, ŝaltilo automatische schakelaar: memŝaltilo schakelbord: komutilaro geïntegreerde schakeling: integra cirkvito schaken: ŝakludo schakering: nuanco schalmei: ŝalmo zich schamen: honti schandaal: skandalo schande: hontindaĵo, honto te schande maken: malhonori senhonorigi te schande maken: skandali schandpaal: malhonora kolono, pilorio schans: reduto schanskorf: gabio schap: breto schapengras: festuko schapenhorzel: ojstro schar: limando scharlaken: skarlato scharnier: hinĝo schat: trezoro schaterlach: ridego schaterlachen: ridegi schatkamer: trezorejo schatten: taksi schatting: tributo schatting betalen: tributi schaven: raboti schede: uit de schede trekken: elingigi glavon in de schede steken: eningigi schede (v.zwaard): glavingo schedel: cerbujo, kranio scheel: straba, strabe scheel kijken: strabi het scheel kijken: strabismo scheeloog: strabulo scheenbeen: tibio scheepsbevrachter: karganto scheepsromp: hulo scheepsuitruster: ŝipekipisto scheepsvracht: ŝipfrajtaĵo scheepvaart: navigacio scheerapparaat: razilo scheercrème: razkremo scheerling: konio scheermes: razilo scheiden: disigi scheiden (huwelijk): eksedziĝi scheiding: separo scheikunde: ĥemio scheikundig: ĥemia schel: strida Schelde: Skeldo schele: strabulo schellak: ŝelako schelp: konko schelpwit: ceruzo schelvis: eglefino gerookte schelvis: fumaĵita eglefino schema: skemo schemerachtig: krepuska beginnen te schemeren: krepuskiĝi schemerend: krepuska schemering: krepusko Schengen: Ŝengeno Schengen-: Ŝengena Schengenvisum: ŝengena vizo Schengenzone: ŝengena spaco schenken: verŝi schenking: kvestaĵo schepen (België): skabeno scheppen: krei scheppen (met schop): ŝoveli scheppen (v.e. kunstwerk): verki schepping: schepping (resultaat): kreaĵo schepping (daad): kreo schepsel: kreitaĵo, kreito scheren: razi, tondi scheren (op touw zetten): varpi schering: teksbazo, varpo scherm: ekrano, ombrelo, ŝirmilo achter de schermen: postkulisa achter de schermen: post la kulisoj scherm (bot.): umbelo schermbloemigen: umbeliferoj schermdegen: rapiro schermen: ŝirmi, skermi scherp: akra, akuta scherp (niet mild): malmilda scherpschutter: tiraljoro scherpzinnig: sagaca scherpzinnig (zeldz.): lucida schertsen: ŝerci schertsvertoning: farso scherzo: skerco schets: skizi scheurbuik: skorbuto scheuren: ŝiri scheuring: skismo scheurkalender: ŝirfolia kalendaro scheut: plantido schiereiland: duoninsulo schieten: pafi schietgat: embrazuro schietlood: plumbofadeno, vertikalilo schietschijf: celtabulo schietspoel: navedo schietstand: pafejo schietstoel: katapulto schijf: disko harde schijf: fiksita disko schijn: ŝajno schijnbaar: ŝajna, ŝajne schijndood: letargio schijnen: ŝajni schijnheilig: hipokrita schijnheilige: fariseo, hipokritulo schijnheilig zijn: hipokriti schijten: koti schikgodin: parco, parko schikking (compromis): kompromiso schil: ŝelo schild: ŝildo schild (bijv.v.schildpad): karapaco schilder (kunstschilder): pentristo schilderachtig: pentrinda, pitoreska schilderen: farbi, pentri schilderij: pentraĵo schilderkunst: pentrarto schildersezel: stablo schildpad: testudaĵo, testudo schildpadsgewijs: testude schildvleugeligen: koleopteroj schilfer: skvamo schilfer (op huid): haŭtero schilfersteen: skisto schillen: senŝeligi schilmesje: senŝeligilo schimmelen: ŝimi schip: ŝipo schip (v.kerk): navo schisma: skismo schitterend: grandioza schlager: furorkanto, modkanto, ŝlagro Schleswig-Holstein: Ŝlesvigholstinio schmink: ŝminko schminken: ŝminki schnitzel: Viena eskalopo schoeisel: piedvesto schoen: ŝuo schoener: goeleto, skuno schoenlepel: ŝukorno schoenpoets: ciro schoensmeer: ciro schoentrekker: ŝukorno schoenzool: plandumo schoepenrad: padelrado schoffel: sarkilo schoffelen: sarki schok (v.e.orgaan): komocio schokdemper: amortizilo schokken (v.e.orgaan): komocii schol: pleŭronekto scholasticus: skolastikulo scholastiek: skolastiko scholastisch: skolastika scholen: klerigi scholing: klereco schollen (fam.): pleŭronektedoj schommel: balancilo schommelen: balanci schommelstoel: balancoseĝo schoof: garbo school: lernejo, skolo schoolbord: tabulo schoon: pura schoondochter: bofilino lid van de schoonfamilie: boparenco schoonheidsmiddel: kosmetikaĵo schoonheidsmiddel (ontr.): kosmetiko schoonheidsverzorging: kosmetiko schoonmaken: purigi schoonmoeder: bopatrino schoonouders: bogepatroj schoonprater: retoro schoonvader: bopatro schoonwrijven: frotpurigi schoonzoon: bofilo schoonzuster: bofratino schoorsteen: fumtubo schoorsteen (stookplaats): kameno schoorsteen(pijp): kamentubo schoorsteenkap: kamenkapuĉo schoorsteenveger: kamenskrapisto, kamentubisto schoorvoetend: malvolonte schoot: sino schop: fosilo, ŝovelilo schop achteruit: kalcitro schoppen (in kaartspel): piko schor: raŭka schorpioen: Skorpio schorpioenen: skorpioj schorpioenvisachtigen: skorpenoformaj schorpioenvissen (fam.): skorpenedoj schors: ŝelo schorseneer: skorzonero schort: antaŭtuko schot: pafo schotel: plado schotschrift: paskvilo schouder: ŝultro schouderblad: skapolo schouderriem: balteo, ŝultrozono schouderstuk (mil.): epoleto schout-bij-nacht: kontradmiralo schouwburg: teatrejo schouwspel: spektaĵo, spektaklo, vidaĵo schoven: garbigi in schoven binden: garbigi schraag: stablo schram: gratvundo schrammen: gratvundi schrander: sagaca schrapen: skarifi, skarifiki, skrapi schreef: serifo schreefloos: senserifa schreeuw: kriĉo, krio schreeuwen: krii schreeuwen (krijsen): kriĉi schreien: plori schrift: skribo, skribsistemo schrift (schrijfboek): kajero Heilige Schrift: Sankta Skribo schriftelijk: skriba schriftkunde: paleografio schriftkundige: paleografiisto, paleografo schrijfbenodigdheid: skribilo schrijfboek: kajero schrijffout: skriberaro schrijfmachine: skribmaŝino schrijfsysteem: skribsistemo schrijftafel: skribtablo schrijfwijze: skribmaniero schrijnwerker: lignaĵisto, meblisto schrijven: skribi schrijven (v.boek): aŭtori schrijven (z.nw.): skribo schrijven (v.e. boek): verki schrijver: skribisto, verkisto schrik: terureco, teruro schrik aanjagen: teruri schrikkeljaar: superjaro schrikwekkend maken: terurigi iets schrikwekkends: teruraĵo schroef: ŝraŭbo schroefdraad: helico schroefdraad maken: ŝraŭbigi schroefvormig: ŝraŭbforma schroei-ijzer: brulmarkilo schroeven: ŝraŭbi schroevendraaier: ŝraŭbilo schrokken: manĝegi schroot: ferrubo schub: skvamo schubbendier: maniso schubboom: lepidodendro schubvleugeligen: lepidopteroj schudden: agiti, ŝanceli, skui schuifdeur: glitpordo, ŝovpordo schuifelen: plandi schuiftrompet: trombono schuilnaam: kaŝnomo, pseŭdonimo schuilplaats: kaŝejo schuim: ŝaŭmo schuimen: ŝaŭmi schuimgebakje: meringo schuimpje: meringo schuin: oblikva schuin lopen: oblikvi schuiven: ŝovi opzij schuiven: forŝovi schuld: kulpo, ŝuldo schuld (ontr.): ŝuldateco schuldeiser: kreditoro schuldeiser (ontr.): ŝuldato schuldenaar: debitoro, ŝuldanto schuldig: kulpa iets schuldig zijn: ŝuldi schuldig verklaren: kondamni schuldig zijn: kulpi schulplijn: konĥoido, konkoido schurft: skabio schurk: kanajlo schurkenstreken uithalen: kanajli schutblad (v.plant): brakteo schutter: schutter (met geweer): fusilisto schutter (met geweer): fuziliero schuur: garbejo schuurpapier: sablopapero, smirgopapero schuurtje: budo sclerose: sklerozo scout: skolto scouting: skoltismo scrofulose: skrofolo scrolbalk: rulumskalo scrollen: rulumi scrupule: skrupulo sculptuur: sculptuur (de beeldhouwkunst): skulpturo sculptuur (het beeldhouwwerk): skulpturo seaborgium: seaborgio, seborgio séance: seanco secans: sekanto secessie: secesio secondant: sekundanto seconde: sekundo seconderen: asisti secretariaat: sekretariejo secretaris: sekretario sectie: aŭtopsio, nekropsio, sekco sector: sektoro seculariseren: sekularigi, sekularizi Secundair (tijdperk): sekundara sedert: detempe de sediment: surfundaĵo segment: segmento seismisch: sisma seismograaf: sismografo seismologie: sismologio seizoen: sezono seksueel overdraagbaar: venerea sekte: sekto sekwesteren: sekestri, sekvestracii selderij: celerio selecteren: selekti selectie: selekto selenium: seleno semafoor: semaforo semantiek: semantiko semantisch woordenboek: tezaŭro semester: duonjaro semilor: krizokalo seminar: seminario seminarie: seminario senaat: senato senator: senatano seniel: kadukega, senila seniliteit: kadukegeco, senileco sensatie: sensacio sensualisme: sensismo, sensualismo sentimenteel: sentimentala sepia: sepio september: septembro septet: septeto septime: septimo, septo Septuagint: Septuaginto seqoiadendron: sekvojadendro sequoia: sekvojo seraf: serafo serafijn: serafo serail: serajlo sereen: serena serenade: serenado sereniteit: sereno serge: serĝo sergeant: serĝento serie: serio serieus: serioza sering: siringo serpent: serpento serre: forcejo serum: sero, serumo serumtherapie: seroterapio server: servilo servet: buŝtuko servies: servico sesam: sezamo sesamzaadfamilie: pedaliacoj sessie: seanco, sesio sext: seksto, sesto sextant: sekstanto sexuele relatie: amoro sfeer: sfero sferisch: sfera sfinx: sfinkso William Shakespeare: Ŝekspiro shaligram (ammoniet): ŝaligramo shampoo: harsapo, ŝampuo sherpa: ŝerpo sherry: ŝereo sherry (arch.): ksereso shilling: ŝilingo shit (uitroep): fek shockeren: ŝoki short story: noveleto shrapnel: ŝrapnelo shuttle: kosmopramo sialolithiasis: salivŝtona malsano Siberië: Siberio Siberiër: siberiano sidderaal: gimnoto sierlijk: gracie siertegel: azuleĥo siësta: siesto sifon: sifono sigaar: cigaro sigarenhouder: cigaringo sigarenkist: cigarujo sigarenpijpje: cigaringo sigaret: cigaredo signaal: semaforo, signalo sikhisme: sikismo sikkel: falĉileto, serpo sikkel (halve maan): krescento silhouet: silueto silicium: silicio silo: silo Silvester: Silvestro Silvester-: silvestra simpel: simpla simulatie: simulado simulator: simulilo simuleren: simuli simulering: simulado sinaasappel: oranĝo sinds lang: delonge Singapore: Singapuro sint-jansbroodboom: karobujo met sint-juttemis: en la tago de (la) sankta Neniamo Sint-Petersburg: Peterburgo Sankt-Peterburgo sinus: sinuso sirene: fajfilego, sireno Sirius: Siriuso sirocco: siroko siroop: siropo sisklank: ŝuŝa konsonanto sissen: sibli, ŝuŝi sissend geluid: ŝuŝo SI-stelsel: Internacia Sistemo de unuoj sistrum: sistro sits: indieno situatie: situacio, stato sjaal: ŝalo sjabloon: ŝablono sjacheraar: ŝakristo sjacheren: ŝakri sjah: ŝaho sjako: ĉako, kepo sjamaan: ŝamano sjamanisme: ŝamanismo sjanker: ŝankro sjees: kariolo sjerp: kordono, skarpo sjiisme: ŝijaismo sjiist: ŝijaisto sjilpen: pepi sjintoïsme: ŝintoismo, ŝintoo sjouwer: portisto skafander: skafandro skateboard: rultabulo skelet: ostaro, skeleto ski: skio skiër: skiisto skink: skinko sla: laktuko, salato slaaf: sklavo Slaaf: slavo slaafs: sklave slaan: frapi het slaan: frapado slaan (drummen): perkuti slaap: slaap (het slaperig zijn): dormemo in slaap doen: dormigi slaap (het slapen): dormo in slaap doen: endormigi in slaap vallen: endormiĝi slaap (v.hoofd): tempio slaapbeen: temporalo slaapkamer: dormoĉambro slaapmuizen (fam.): gliredoj slaapwandelaar: lunatiko, somnambulo slaapzak: dormosako slaapziekte: dormomalsano slaatje: salato slachten: buĉi slachthuis: buĉejo slachtoffer: viktimo slachtveld: buĉejo slag: frapo slag (met bijl): hako slagader: arterio slagboom: bariero slagen: sukcesi slaghoedje: prajmo v.e. slaghoedje voorzien: prajmi slaginstrument: frapinstrumento slagroom: kirlita kremo slagtand: dentego slak: slak (huisjes-): heliko slak (naakt-): limako slakken: gastropodoj slang: serpento, slango slangen: serpentoj gladde slangen: kolubredoj slank: gracila, svelta slapeloosheid: sendormeco slapen: dormi diep slapen: dormegi slaperig: dormema slapheid: langvoro Slavisch: slava Slavische taal: slava lingvo slavist: slavisto slecht: malbona slecht maken: malbonigi, misfamigi malbonfamigi slechts: nur slede: glitilo, sledo slee: glitilo, sledo sleedoorn: prunelarbo, prunelo sleep: trenaĵo, vosto sleepboot: trenŝipo sleepnet: trolo slemphout: grajpo slenteren: gapvagi, vagi slepen: treni sleur: rutino sleurhut: ruldomo sleutel: ŝlosilo sleutel (v.code): ĉifro sleutelbeen: klaviklo sleutelbloem: primolo sleutelbloemfamilie: primolacoj slijk: koto, ŝlimo slijkerig: kota slijm: muko slijm (v.gom of planten): mucilago slijmvlies: mukozo slijpen: tajli slijpen (v.diamant): faceti slikken: gluti slim: ruza te slim af zijn: superruzi te slim af zijn: superruzi slimmigheid: ruzo ruzaĵo slim zijn: ruzi slinger: girlando, pendolo, svingilo slingeren: pendoli, serpenti, serpentumi slingeren (v.schip): rulado slingeren (v.schip): ruliĝi slingerend: serpenta, sinua Slingeruurwerk: Horloĝo slippen: gliti slobberen: langtrinki slobkous: gamaŝo sloep: barko, ŝalupo slof (pantoffel): babuŝo slöjd: slojdo slok: glutkvanto, gluto sloop: kusenteg(il)o, kusentego kusentegilo kusensako sloot: foskavo slop: sakstrato slot: seruro slot (epiloog): epilogo slot (kasteel): kastelo op slot doen: ŝlosi Slowakije: Slovakujo sluier: vualo sluieren: vuali sluipen: ŝteliri, ŝtelumi sluis: kluzo sluitboom: bariero sluiten: fermi, rigli, ŝlosi sluitrede: silogismo sluitsein: trajnfina lanterno sluitspier: sfinktero slurf: rostro sluw: ruza smaak: gusto, saporo smaakloos: sengusta smaakvol: bongusta smakelijk: bongusta smaken: gusti doen smaken: gustigi over smaken valt niet te twisten: pri gustoj oni disputi ne devas smaken naar: sapori smakken: ŝmaci smaragd: smeraldo smeden: forĝi smeekbede (ontr.): supliko smeer: sebo smeerapparaat: lubrikilo smeergeld: bakŝiŝo smeermiddel: lubrikaĵo smeken: petegi smeken (ontr.): supliki smelten: fandiĝi doen smelten: fandi smelten (vloeibaar worden): fandiĝi doen smelten: fluidigi smeltkroes: fandvazo, krisolo smeren: lubriki, olei, ŝmiri het smeren: lubriko smet: makulo smetstof: infektaĵo smient: fajfanaso smijten: ĵetegi smokkelaar: kontrabandisto smokkelen: kontrabandi smokkelhandel: kontrabando smokkelwaar: kontrabandaĵo smoren: sufoki smoutebol: benjeto smulpaap: frandemulo snaar: kordo snaarinstrument: kordinstrumento snauwen: kunbekiĝi snavel: beko snavelinsecten: hemipteroj sneeuw: neĝo eeuwige sneeuw: eterna neĝo sneeuwbal: neĝbulo sneeuwbal (struik): viburno sneeuwen: neĝi sneeuwhoen: lagopo sneeuwklokje: galanto, neĝofloro sneeuwstorm: neĝblovado sneeuwvlok: neĝero sneeuwwater: glacipluvo Sneeuwwitje: Neĝulino snel: rapida, rapide snelheid: rapideco, rapido snelweg: ŝoseo snijden: tranĉi snijden (v.kledingstuk): fasoni snijdend: strida snijplank: haktabulo snijtand: incizivo, tranĉodento snikken: plorĝemi, plorsingulti snippen (fam.): skolopedoj snit: fasono snob: snobo snoeien: tondi snoepachtig: frandema snoepen: frandi snoeperig: frandema snoepgoed: sukeraĵo snoepwinkel: sukeraĵejo snoer: konduktilo snor: lipharoj snorren: snorren (v. kat): ronroni het snorren (v. kat): ronrono snowboard: neĝtabulo snuifje: pinĉaĵo snuiftabak: flartabako snuit: muzelo snuitkever: kurkulio snuitkevers (fam.): kurkuliedoj snuittorren (fam.): kurkuliedoj snuiven: snufi snurken: ronki sober: senluksa neluksa, sobra sociaal: sociala socialisme: socialismo high society: kremo sociologie: sociologio socioloog: sociologo Socrates: Sokrato soda: sodo bijtende soda: kaŭstika sodo bijtende soda: natro soda (water): sodakvo bijtende soda (ontr.): sodo Soedan: Sudano soekwa: lufo Soemer: Sumerio, Sumerujo Soemeriër: sumero Soemerisch: sumera soenna: Sunao soennisme: sunaismo soep: supo soepel: fleksebla, fleksiĝema soepschildpad: ĥelonio, verda martestudo soera: surao soetra: sutro soeverein: suverena, suvereno soezen: dormeti sofa: sofo sofisme: sofismo sofist: sofisto sofistiek: sofistiko sofistisch: sofistika software: programaro soja: sojo sojakaas: sojkazeo, tofuo, tohuo, toŭfuo sok: duonŝtrumpo, ŝtrumpeto sokkel: piedestalo, soklo soldaat: soldato soldaat (in contrast met 1ste soldaat): simpla soldato 1ste soldaat: unuaklasa soldato soldenier: soldulo solderen: luti soldij: soldo solecisme: solecismo solidage: solidago solidair: solidara solidariteitskas: kaso de reciproka helpo solist: solisto solliciteren: kandidati solstitium: solstico solvabel: solventa som: sumo Somalië: Somalio, Somalujo somber: malserena, sombra sommeren: sumigi sonant: sonanto sonate: sonato sonde (med.): katetero sonnet: soneto soort: specio, speco van een andere soort: alispeca van iedere soort: ĉiaspeca van verschillende soort: miksospeca in zijn/haar soort: siaspeca soortgelijk: samspeca het sop is de kool niet waard: la tuta ludo ne valoras kandelon sopraan: soprano sorteren: specigi sortie: kontramarko sou: soldo souffleren: suflori souffleur: sufloro soutane: sutano souteneur: prostituist(in)o souvenir: memoraĵo sovjet: soveto Sovjetunie: Sovetunio, Unio de Sovetaj Socialismaj Respublikoj spaak: radio, radradio, spoko spaakbeen: radiuso Spaans: hispana Spaanse peper: kapsiketo spaargeld: ŝparita kaso spaarrekening: ŝparkonto spaceshuttle: kosmopramo spade: fosilo, platfosilo, plugetilo, ŝpato spaghetti: spageto spam: spammesaĝo, spamo, trudmesaĝo spambericht: spamaĵo, spammesaĝo, trudmesaĝo spammail: spammesaĝo, trudmesaĝo spammer: spamisto span: jungilaro span (oude lengtemaat): spano Spanjaard: hispano Spanje: Hispanio, Hispanujo spannen: streĉi spanners (fam.): geometredoj spanning: elektra streĉo, streĉo, tensio spanrups: geometro spanwijdte: enverguro, spano spar: abio, piceo sparappel: strobilo sparen: ŝpari klonisch spasma: klono spasme: spasmo spatader: variko spatbord: kotŝirmilo spatel: spatelo specerij: kondimento, spico specht: pego spechten (fam.): pegedoj speciaal: speciala, speciale specialist: fakulo, specialisto specificeren: specifi specifiek: specifa specimen: provekzemplero, specimeno spectrum: spektro speculant: spekulanto speculatie: spekulado speculatiebelasting: spekulimposto speculatief: spekulativa speculeren: ludi, spekulacii, spekuli het speculeren: spekulado speeksel: salivo speeksel afscheiden: salivi speekselsteenziekte: salivŝtona malsano stuk speelgoed: ludilo speelkaart: karto, ludkarto speelpakje: kombineo speels omgaan: petoli speen (aan fles): cicumo speer: ĵetlanco speigelbeeld: bildo spek: lardo spektakel: spektaĵo, spektaklo spel: ludo op het spel zetten: riski speld: pinglo spelen: ludi speleologie: speleologio speleoloog: speleologiisto, speleologo spelleiding: surscenigo spellen: literumi spelling: ortografio spellingcontroleprogramma: literumilo spellingsfout: skriberaro spelonk: kaverno spenen: demamigi sperma: spermo spermatozoïde: spermatozoo sperwer: nizo sperzieboon: fazeolo speso: speso spie: kejlo, kojno spiegel: spegulo spiegelglas: glaco spiegelwoord: palindromo spiekbriefje: kaŝslipeto, suflorslipeto spier: muskolo spier-: muskola spiermaag: maĉstomako, postkropo spijker: najlo spijkeren: najli spijkerschrift: kojnforma skribo spijsverteringskanaal: nutrokanalo spijt: bedaŭro met spijt: bedaŭre spijt hebben over: bedaŭri spijtig: bedaŭrinda spijtig genoeg: bedaŭrinde spil: spindelo spin: araneo spinazie: spinaco spinet: klaviceneto spinnen: ŝpini spinnen (v. kat): ronroni het spinnen (v. kat): ronrono spinnenweb: araneaĵo spinnewiel: radŝpinilo spint: alburno spion: spiono spionagesatelliet: spionsatelito spionneren: kaŝobservi spiritisme: spiritismo spiritist: spiritisto spiritualisme: spiritualismo spiritualist: spiritualisto spits: pinto de spits afbijten: komenci spitsboog: ogivo, pintarko in een spitsboog: ogiva met een spitsboog: ogiva spitsen: pintigi spitsmuis: soriko spitsmuizen: sorikedoj spitsvondig: sofistika spleet: krevaĵo splijten: klivi splijtvrucht: fendofrukto splinter: splito zich splitsen: disiri splitsing: vojforko spoed hebben: urĝi spoedig: baldaŭ spoel: spindelo, ŝpinturnilo spoelen: akvumi, gargari spoelwormen: fadenvermoj spoken: fantomi spondee: spondeo spons: spongo sponsachtig: spongeca spontaan: spontana, spontanea sponzen: ŝuti sponzen (v.data): elŝuti spook: fantomo spoor: fervojo, postsigno, premsigno, relo, spuro op een ander spoor brengen: komuti spoor (v.plant): sporo spoor (v.ruiter): sprono op een ander spoor gaan rijden: transigi spoor-: fervoja spoorboekje: horaro spoorloos: senspure spoorweg: fervojo spoorwegmaatschappij: fervoja kompanio sporadisch: sporada sporenhouder: sporujo sporenplanten: kriptogamoj, sporoplantoj sporkeboom: frangolo sport: sporto spotnaam: moknomo spotprent: karikaturo spotten: moki spotziek: pikema spraak: parolo spraakzaam: parolema sprakeloosheid: afonio spreekbuis: oratoro spreekwoord: proverbo spreekwoordelijk: proverba spreeuw: sturno spreeuwen (fam.): sturnedoj spreiden: sterni spreken: paroli het spreken: parolo spreker: lingvano, parolisto spreuk: sentenco springen: salti uit elkaar springen: dissalti springen (barsten): krevi springplank: plonĝtabulo, saltotabulo springstof: eksplodaĵo springzaad: balzamino sprinkhaan: akrido, lokusto sproeien: ŝprucigi sproet: lentugo met sproeten: lentuga sprokkelen: kolekti sprookje: fabelo, mirrakonto sprot: sproto spruit: plantido spruitje: burĝonbrasiko spugen: kraĉi, sputi spuiten: ŝpruci spuitfles: sifono spuitwater: sodakvo spuwen: elĵeti, sputi, vomi squamata: skvamuloj squash: skvaŝo St.-Vitusdans: ĥoreo st.-vitusdans (ontr.): koreo staafje: stangeto staal: specimeno, ŝtalo staan: stari grauwe staar: katarakto staart: vosto staartlozen: senvostuloj staartster: kometo staartstuk: empeno staartvlak: empeno staat: stato, ŝtato in staat zijn: kapabli in staat stellen: kapabligi staats-: ŝtata staatsadministratie: regio staatsburger: regnano, ŝtatano staatsgreep: konstitucirompo, puĉo, revolucio, ŝtatrenverso staatshoofd: landestro, regnestro staatsmonopolie: regio stabiel: stabila stad: urbo stadhuis: urbodomo stadie: stadio stadion: stadio, stadiono stadium: stadio stadje: urbeto stadsbestuur: magistrato stadsgas: brulgaso stadsgenoot: samurbano staf (officieren, leraren e.d.): stabo stafrijm: aliteracio staf van Hermes: kaduceo stagneren: stagni staken: striki staking: striko stakker: kompatindulo stal: stalo stalactiet: stalaktito stalagmiet: stalagmito stalen: ŝtala stalen (staal harden): hardi stalknecht: stalisto stam: tribo, trunko stam (clan): klano stam (v.e.woord): radikalo stam (v.woord): radiko stam (v.woord): radiko stamboom: genealogia arbo stampen: stampen (v.paarden): hufobati stampen (fijnstampen): pisti stampen (v.schip): tangi het stampen (v.schip): tango stamper: pistilo stampvoeten: stamfi, stampfi stamtoon: toniko betr. hebbend op de stamtoon: tonika stand: pozicio, stando de hogere stand: mondumo standaard-: norma standbeeld: statuo standelkruit: orkido een standje geven: skoldi standpunt: vidpunkto stang: stango staniol: staniolo stank: fetoro, stinko stanza: stanco stap: paŝo de eerste stap zetten: komenci stapel: kolono, stako, staplo stapelgeheugen: stako stapelplaats (ontr.): doko stapelwolk: kumuluso stappen: marŝi, paŝi start!: ek iem. die aan de start deelneemt: startanto starten: starti iets starten: startigi statica: statiko statie: stacio statief: stativo statiegeld: kaŭcio statiekoets: kaleŝego statig: majesta station: stacio stationsgebouw: stacidomo statistiek: statistiko een statistiek: statistikaĵo statuut: statuto stearine: stearino steek: piko steek (bij naaien): kudrero steek (v.weefsel): maŝo steekmuggen (fam.): kuledoj steel (v.bloem): tigo steels: ŝtele steeltjeszwammen: klabfungoj steen: ŝtono steen der wijzen: filozofia ŝtono steen (v.fruit): kerno helse steen: lapiso van steen ontdoen: senŝtonigi van steen: ŝtona Steenbok (sterrenbeeld): Kaprikorno Steenbokskeerkring: tropiko de la Kaprikorno steenbreekfamilie: saksifragacoj steen des aanstoots: ŝtono de falpuŝiĝo steendrukker: litografisto steendrukkunst: litografio steeneik: verda kverko steengroeve: ŝtonejo steenhakker: ŝtonhakisto steenhouwer: ŝtonhakisto, ŝtontranĉisto steenkarper: karaso steenkool: terkarbo minkarbo ŝtonkarbo witte steenkool: blanka karbo steenmarter: foino steenpuist: furunko steenuil: noktuo steenvrucht: kernofrukto steenweg: ŝoseo steenzout: ŝtonsalo steiger: varfo steigeren: pranci steil: kruta steile helling: krutaĵo steile rots: krutaĵo steil zijn: kruti stekel: pikilo stekelbaars: gasterosteo stekelbaarsachtigen: gasterosteoformaj stekelbaarzen (fam.): gasterosteedoj stekelig: dorna stekelvarken: histriko stekelvarkens (fam.): histrikedoj steken: piki steker: konektilo stekker: konektilo, kontaktilo, ŝtopilo stel: garnituro volledig stel: kompleto stelen: ŝteli stellage: stablo stellen (een vraag): levi stelling: teoremo, tezo stelsel: reĝimo, sistemo politiek stelsel: politika sistemo stelt: irilo, stilzo stem: voĉo stemband: voĉkordo stembrief: balotrajtiga karto stembus: balotujo, urno stemformulier: balotilo stemhebbend: voĉa stemlokaal: balotejo stemmen: agordi, voĉdoni, voĉi stemmen (stem uitbrengen): baloti stemmer: agordisto stemming: animstato in stemming brengen: agordi stempel: stempel (afdruk): stampo stempel (bot.): stigmo stempelen: stampi stemrecht: balotrajto stemspleet: gloto stemvork: agordilo, sonforketo stencilen: mimeografi stencilmachine: mimeografo stenen: ŝtona stengel: tigo stenigen: ŝtonmortigi, ŝtonumi stenograaf: stenografiisto, stenografo stenograferen: stenografi stenografie: stenografado, stenografio stenomachine: stenotajpilo, stenotipo stenotypie: stenotipio stenotypist(e): stenodaktilisto stenotypist: stenotajpisto, stenotipisto step: skutilo stepdans: klakdanco steppe: stepo steppen: skuti ster: stelo, stelulo steranijs: stelanizo steranijsboom: ilicio stereografie: stereografio stereometrie: stereometrio stereoscoop: stereoskopo stereotiep: stereotipa sterfelijk: mortema sterfte: mortado steriel: senfrukta, sterila steriliseren: steriligi sterk: forta, intensa sterk (robuust): fortika sterkte: forto sterkteaccent: laŭtakcento sterlet: sterledo sternum: sternumo sterrenbeeld: konstelacio, stelaro, stelfiguro sterrenkaart: mapo sterrenkunde: astronomio sterrenkundige: astronomiisto sterretje: asterisko stersteur: sevrugo sterveling: karnulo, mortemulo sterven: forpasi, morti, mortiĝi steunbeer: apogarko, apogpilastro steunen (zuchten): ĝemi steunmuur: abutmento steur: acipensero, huzo, sturgo steurachtigen: acipenserformaj steuren: acipenseredoj steven: steveno stevig: firma, solida, stabila steward: stevardo stewardess: stevardino stichtelijk: edifa, pia stichten: fondi stichten (voorbeeld geven): edifi stichter: fondinto stichting: fondaĵo stiefdochter: duonfilino stiefmoeder: duonpatrino stiefvader: duonpatro stiefzoon: duonfilo stiekem: stiekem (bw.): kaŝe stiekem (bn.): kaŝema stier: Bovo, taŭro, virbovo stierenvechter: toreadoro stift: grifelo, stifto stijf: rigida stijfhoofdig: obstina stijfkop: obstinulo stijfkoppig: obstina stijfsel: amelo stijgbeugel: piedingo stijl: stilo stijl (v..bloem): stiluso stijlfiguur: figuro, stilfiguro, tropo, vortfiguro stijlfout: solecismo stikken: sufokiĝi stikken (m.naaimachine): stebi doen stikken: sufoki stikstof: azoto, nitrogeno stikstof-: nitr... stil: silenta stil (rustig): kvieta stil (water): senflua stilet: stileto stilistiek: stilistiko stillen: kvietigi stilstaan: halti, stagni stilte: silento stil zijn: silenti stilzwijgend: silenta stimuleren: stimuli stinkdier: mefito stinken: malbonodori, stinki stinkend: haladza stip: punkto stippelen: punkti stippellijn: rompita linio stipt: akurata stochast: stokasto stochastisch: stokasta stoeien: petoli stoeipoes: petolulo stoeiziek: petolema stoel: seĝo Heilige Stoel: sankta seĝo stoelgang: stoelgang (handeling): fekado stoelgang (voorwerp): fekaĵo stoelgang (handeling): feko stoelgang (voorwerp): feko stoelgang hebben: feki stoep: perono, trotuaro stoet: procesio in stoet optrekken: procesii stof: polvo stof (materie): materio stof (weefsel): ŝtofo stof (substantie): substanco stof-: polva stofblik: polvoŝovelilo, ŝovelilo stofdoek: polvotuko, polvoviŝilo stoffelijk: materia, materiala stoffig: mucida, polva stofhagel: grajlo stofjas: kitelo stofzuigen: polvosuĉi stofzuiger: polvosuĉilo stoïcijns: stoika stok: paliseto stoker: hejtisto stokpaardje: ĉevaleto, hobio stokpop: stangopupo stollen: koaguliĝi doen stollen: koaguli stolp: kloŝo stom: malsaĝa, muta, stulta stomen: vapori stomend: vapora stommiteit: fuŝo stomp: malakuta, obtuza, stumpo stookolie: mazuto stool: stolo stoom: vaporo stoombad: vaporbano stoomboot: vaporŝipo stoomketel: kaldronego, vaporkaldrono stoommachine: vaporigilo, vapormaŝino stoommotor: vapormotoro stoop: stofo gestoord zijn: perturbiĝi stoot: puŝo stop: ŝtopilo stopcontact: kontaktoskatolo, ŝtopilingo stoppel: stoplo stoppen: halti doen stoppen: haltigi stoppend: konstipa stopverf: mastiko stopzetten: haltigi storen: ĝeni, perturbi storing: perturbo storm: ŝtormo, tempesto, ventego stormen: voorwaarts stormen: impeti het voorwaarts stormen: impeto stormvogelachtigen (orde): procelarioformaj zich storten: torenti stortplaats: rubejo stortregen: pluvego stortregenen: pluvegi stoten: puŝi, tuŝegi zich stoten: falpuŝiĝi zich stoten: frapiĝi z. stoten: puŝiĝi stotteraar: balbutulo stotteren: balbuti stout: maliceta stout (onbevreesd): maltima stoven: stufi straal: radio straal (v.e.cirkel): radiuso straalstroom: ŝprucfluo straat: strato straat (zeestraat): markolo blinde straat: sakstrato doodlopende straat: sakstrato straatlantaarn: strata lanterno, stratlampo straatsteen: pavimero straatventer: kolportisto straatweg: ŝoseo strabisme: strabismo Strabo: Strabono straf: puno strafbaar: krima, puninda straffeloos: senpuna straffen: puni strafinstelling: punkorektejo strafrechtelijk: kriminala strafwerk: punlaboro strak: streĉa, strikta stralen: radii stralen (een stralend gezicht b.v.): lumi stralenkrans: nimbo stramien: kanvaso strand: plaĝo, strando strandlopers (fam.): skolopedoj stras: straso strategie: strategio streber: karieristo streek: regiono streek-: regiona streep: streko, strio schuine streep: oblikvo streepje: laag streepje: substreko liggend streepje: substreko streepjescode: strekkodo, strikodo streepzaad: krepido strekking: moralaĵo strelen: karesi stremmen: kazeiĝi stremsel: kazeigaĵo streng: kruda, rigora, severa, strikta strepen: strii streptomicine: streptomicino stress: streĉo streven: klopodi, strebi strijd: kverelo koene strijder: prodo strijken: gladi glad strijken: glatigi tegen de draad in strijken: kuspi tegen de haren in strijken: kuspi strijker (van kleren): gladisto strijkijzer: gladilo strijkplank: gladotabulo strijkster (van kleren): gladistino strip: bildrakonto, bildstrio, komikso stro: pajlo strobloem: helikrizo strofe: kupleto, stanco, strofo strohalm: pajlero stromatoliet: stromatolito stromen: torenti stromend: flua wild stromend: torenta strontium: stroncio strooibiljet: flugfolio strook: strio stroom: elektra fluo, kurento, riverego, rivero, torento stroom (v.rivier): fluo stroomgebied: baseno stroop: siropo stropdas: kravato stropen: marodi, ŝtelĉasi strot: glutejo strottenhoofd: laringo strottenhoofddifterie: krupo structuur: strukturo struik: arbusto struik (bloemen): garbo struikelen: faleti duonfali falŝanceliĝi, stumbli struisvogel: struto struisvogelpolitiek: struta politiko struisvogels: strutoformaj struisvogels (fam.): strutedoj struma: kropo strychnine: striknino studeerkamer: kabineto student: studento studeren: studi studiebeurs: stipendio studiecommissie: studkomisiono stuf: skrapgumo stug: rigida stuifmeel: poleno stuifmeelkorrel: polenero stuifmeelzak: polenujo polensako stuitbeen: kokcigo stuiver: soldo stuk: peco in stukken doen: pecigi stukje: peceto stukkauwen: krakmaĉi stukmaken: malfari stupor: stuporo stuur: kondukilo, stirilo stuurboord: tribordo stuurhut: stirejo stuurknuppel: stirstango stuurkunde: kibernetiko stuurprogramma: pelilo stuurs: malafabla stuurstang: leviero, stirilo stuurteken: stirsigno stuwen: impulsi stuwen (v.scheepslading): stivi stylo: globkrajono stylus: grifelo subdirectory: subdosierujo subject: subjekto als subject (ontr.): subjektiva subjectief: subjektiva subjunctief: subjunktivo subkontinent: subkontinento subliem: sublima sublimaat: sublimato sublimatie: sublimo sublimeren: sublimi subsidie: subvencio subsidiëren: subvencii subsidiëren (zn.): subvenciado substantie: substanco substantief: o-vorto, substantivo substitueren: substitui substraat: substrato subtiel: subtila succes: sukceso succes hebben: sukcesi sudoku: sudoko Suez-kanaal: Suez-a Kanalo sufferd: ŝtipkapulo suffix: postafikso, sufikso het gebruik van suffixen: sufiksado suffixrijm: sufiksrimo suffragaan: sufragano suggereren: sugesti suggereren (door hypnose): sugestii suiker: sukero suikereekhoorn: sukersciuro suikerriet: sukerkano suikerstroop: melaso suikerwaar: sukeraĵo suikerziekte: diabeto suite (muziek): suito sultan: sultano supercontinent: prakontinento supergeleider: superkonduktanto superieur: supera superlatief: superlativo superman: superheroo, superhomo Superman: Superhomo supermarkt: ĉiovendejo, superbazaro, supervendejo supernova: supernovao supplement: suplemento suprarenalis: surrena surfen: surfen (Internet): krozi surfen (Internet): retumi surfen (internet): surfi surfen (sport): surfi surfplank: surftabulo, veltabulo surjectie: surjekcio surjectief: surjekcia surprise: surprizo surrealisme: superrealismo, surrealismo surrealistisch: superrealisma surrogaat: surogato sushi: suŝio swap: svopo Swaziland: Svazilando sweater: svetero sweatshirt: svetero sybariet: sibarito sycomore: sikomoro syfilis: sifiliso syllogisme: silogismo sylurium: silurio Sylvain: Silvano symbiose: simbiozo symboliseren: simboligi symbool: signo, simbolo symfonie: simfonio symmetrie: simetrio symmetrisch: simetria sympathie: simpatio sympathiek: simpatia sympathiseren: simpatii symptoom: simptomo synagoge: sinagogo syncope: sinkopo, sveno syncretisme: sinkretismo syndicaat: sindikato syndicalisme: sindikatismo syndroom: simptomaro, sindromo synergie: sinergio synode: sinodo synoniem: samsencaĵo, sinonimo synoptisch: sinoptika syntactisch: sintaksa syntagma: sintagmo syntagmatisch: sintagma syntaxis: sintakso synthese: sintezo Syrië: Sirio Syriër: siriano Syrisch: siria systeem: sistemo systeemprogrammatuur: sistema programaro systole: sistolo |