EsperantoLingvojFakojktp.
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z ?

nederlanda d...

daad: akto, faro
daalder: talero
daar: tie
daarenboven: plie
daarentegen: kontraŭe
daar heb je het: jen vi havas
daarom: tial
daar voorbij: pretere
dactylus: daktilo
dadel:
   dadel (dadelpalm): daktilarbo
   dadel (vrucht): daktilo
dadelijk: tuj
dadelpalm: daktilarbo
dadelpruim: persimono
dag: tago
   dag worden: elkrepuskiĝi
   prijs de dag niet voor de avond: ne laŭdu la tagon antaŭ vespero
   volgende dag: posta tago
dag-: taga
dagdagelijks: ĉiutaga
dagelijks: ĉiutaga
dagen: elkrepuskiĝi
   dezer dagen: ĉi-tage
dag en nacht: tage kaj nokte
dag-en-nachtevening: ekvinokso, solstico, tagnoktegaleco
daggetijden: kanonaj horoj
daglelie: hemerokalido, hemerokalo, tagolilio
dagorder: tagordo
dag voordien: antaŭtago antaŭa tago
dag worden: tagiĝi
dahlia: dalio, georgino
dak: tegmento
dakgoot: defluilo
dakloze: senhejmulo
dakpan: tegolo
dakplankje: ŝindo
dakraam: luko
dakvorst: firsto
dal: valo
dalen: fali
dam (in damspel): damo
dame (in kaartspel): damo
damhert: damao
damp: vaporo
dampen: vapori
dampend: vapora
damspel: damoj damludo
dan: do, krom, ol, tiam
dancing: dancejo
dandy: dando
   zich als een dandy gedragen: dandi
Daniël: Danielo
dank: danko dankado
dankbaar: danka, dankema
dankbaarheid: dankemo dankemeco
dank bij voorbaat: mi anticipe dankas vin
dankdag: Dankofesto
danken: danki
dank u: dankon
dank zij: danke, danke al, pro
   dank zij (ontr.): dank' al
dan ook: ajn
dans: danco
dansen: danci
danser: dancisto
danseres: dancistino
danszaal: dancejo
dapper: kuraĝa
darm: intesto
   dikke darm: dika intesto
   dunne darm: maldika intesto
darmbeen: iliumo
darmen: intestaro
darmontsteking: enterito
darmscheil: krispo
darmspoeling: klistero
dartel: petolema
dartelen: petoli
das (dier): melo
dashond: melhundo, vertago
dat: ke, tio, tiu
   dat alles: ĉio ĉi
dateren (van): datiĝi
dateren: dati
datief: dativo
dat is niet erg: ne gravas...
datum: dato
dauw: roso
David: Davido
dazen (fam.): tabanedoj
de: la
debat: debato
debatteren: debati
debet: debeto
debiet: debito
debiteren: debeti
debiteur: debitoro
decaëder: dekedro
decanteren: ripozpurigi
december: decembro
decigram: decigramo
deciliter: decilitro
decimaal: dekuma
   decimaal (adj.): decimala
   decimaal (subst.): decimalo
decimeter: decimetro
declaratie: deklaro
declinatie: deklinacio
decoderen: malkodi
deconcentreren: malkoncentri
decorateur: ornamisto
decoratiekunst: ornamarto
decrypten: malĉifri
deeg: pasto
   ongezuurd deeg: maco
deegkussentje: pirogo
deegwaren: pastaĵo
deel: membro, ono, parto
   deel (v.boek): volumo
deel-: parta
deelnemen: partopreni
deelnemend: kompata
deelneming (rouwbeklag): kondolenco
deelteken: tremao
deeltje: partiklo
deeltjesversneller: akcelilo
deel uitmaken: dependi
deelwoord: participo
deemoedig: humila
Deen: dano
Deens: dana
deerniswekkend: malgrandioza, povra
defensief: defensivo
defileren: procesii
definiëren: difini
definitie: difino
definitief: finofara
deftig: ŝika
degen: rapiro, spado
Deimos: Dejmo
dek (v.e.schip): ferdeko
dekaan (ontr.): kuratoro
dekagram: dekagramo
dekaliter: dekalitro
dekameter: dekametro
dekbed: peplomo
dekschild: elitro
deksel: kovrotuko
   deksel (operculum): operkulo
delen: onigi
delicaat: fajna
delicatesse: frandaĵo
deltavlieger: deltaplano
demagogie: demagogio
demarcatie: demarkacio
demarcatielijn: limlinio
dementie: frenezeco
democratie: demokratio
democratisch: demokratia
democratisering: demokratiiĝo
demograaf: demografo
demon: dajmono
demonteren: malmunti
den: pino
denationalisatie: deŝtatigo
dendriet: dendrito
Denemarken: Danio, Danujo
Den Haag: Hago
denkbaar: konceptebla
denkbeeldig: idea, imaga
denken: pensi
   het denken: pensado
denker: kabinetulo, pensisto
denkwijze: pensmaniero
dennenappel: strobilo
dennenfamilie: pinacoj
deodorant: senodorigilo
depositie: depozicio
depressie (neerslachtigheid): deprimo
deprimeren: depremi, deprimi
derde: tria
   ten derde: trie
   derde (deel): triono
dergelijk: siaspeca, simila
derwisj: derviŝo
des: des
Descartes: Kartezio
   van Descartes: kartezia
deskundig: kompetenta
deskundige: kompetentulo
deskundigheid: kompetenteco, kompetento
desmodium: desmodio
desondanks: malgraŭe
dessert: deserto
destabiliseren: malekvilibrigi
destijds: siatempe
detachement: taĉmento
detail: detalo
   in detail: detala
detailhandel: debitejo
detailleren: detali, detaligi
   detailleren (z.nw.): detalado
detective: detektivo, kaŝpolicano
detergent: lesivo
determinisme: determinismo
deugd: virto
deugdzaam: virta
deugen: taŭgi
deugniet: sentaŭgulo
deur: pordo
   glazen deur: fenestropordo
deurwaarder: persekutisto
deuterium: deŭterio
deuterocanoniek: duakanona
devies: devizo
deviezen: devizo
devoon: devono
devoot: pia
   devoot persoon: piulo
dextrose: glikozo, glukozo
deze: tiu, tiu ĉi
dezelfde: sama
dharma: Darmo
dia: diapozitivo
diabetes: diabeto
diadeem: diademo
diafyse: diafizo
dialect: dialekto
dialoog: dialogo
   een dialoog voeren: dialogi
dialoogvenster: dialogujo
diamant: diamanto
diamanten (bijv.nw.): diamanta
Diana: Diano
diarree: diareo, lakso
   diarree hebben: laksi
diastole: diastolo
dichtbevolkt: multhoma
dichtbij: proksima
dichten: ŝtopi, versi
dichter: poeto
dichtheid: konsistenco, specifa maso, volumena maso
dichtmaken: fermi
diciaan: ciano
didactisch: pedagogia, priinstrua
die: tiu
diëder: duedro
dieet: dieto
dieet volgen: dieti
dief: ŝtelisto
diefstal: ŝtelo
dienblad: pleto
dienen: servi
diens: ties
dienst: servo
dienstbode: servisto
dienstplicht (in tijde van oorlog): sangimposto
dienstregeling: horaro
dienstvaardig: servopreta, sindona
diep: funda, profunda
diepte: profundeco, profundo
   in de diepte: funde
diepvriesvak: frostofako
diepvriezer: frostujo
dier:
   dier (incl.mens): animalo
   dier (excl.mens): besto
   dier (incl.mens): besto
dierbaar: kara
dierenarts: bestkuracisto, veterinaro
diereneter: formikmanĝulo
dierenriem: zodiako
dierenrijk: animaloj, bestoj
dierenwereld: faŭno
dierkunde: zoologio
dierkundige: zoologo
differentiaalrekenen: diferenciala kalkulo
diftong: diftongo
   stijgende diftong: kreska diftongo
   dalende diftong: malkreska diftongo
digestief: digestiga
digitaal: cifera, cifereca
digitaline: digitalino
dij: femuro
dijbeen: femuro
dijk: digo
dik: dika, korpulenta
dikhuidigen: pakidermoj
dikkerd: trodikulo
dikte: dikeco, diko
dikwijls: ofte
dik worden: dikiĝi
dikzak: trodikulo
dilemma: dilemo
dille: aneto
diminitief: diminutivo
dinar: dinaro
ding: objekto
dinsdag: mardo
dioptrie: dioptrio
diplodocus: diplodoko
Dirac:
   van Dirac: diraka
   Paul Dirac: Dirako
Dirac-distributie: diraka distribucio
direct: senpera, senpere
directeur: direktoro
directoire: direktorio
directory: dosierujo
dirigent (v.koor): ĥorestro
discipel: ido
discipline: disciplino
   discipline (onderdanigheid): disciplinemo
disciplineren: disciplini
disconteren: diskonti
disconto: diskonto
discontovoet: diskonto
discotheek: dancejo
discrediet:
   in discrediet brengen: malkredindigi
   in discrediet brengen: misfamigi malbonfamigi
   in discrediet brengen: senkreditigi
discreet: diskreta, sekretema
discriminatie: diskriminacio
   fiscale discriminatie: imposta diskriminacio
   positieve discriminatie: pozitiva diskriminacio
discrimineren: diskriminacii
discus: disko
discussiëren: interparoli
diskette: diskedo, disketo, disko
dispensarium: dispensario
dissecteren: malkomponi
dissectie: aŭtopsio, nekropsio
dissectie verrichten: sekci
dissel: adzo, timono
dissertatie: tezo
distel: kardo
distelvink: kardelo
distelvlinder: kardopapilio
distilleerkolf: retorto
distilleren (v.waarheid bijv.): elŝeligi
distributie: distribucio, ĝeneraligita funkcio
district: distrikto
dit: tio ĉi, tiu
dividend: dividendo
dobbelsteen: ĵetkubo, kubo
dobber: flosilo
docent: docento, preleganto
dochter: filino
doctor: doktoro
doctorandus: bakalaŭro
doctrine: doktrino
documentaire: dokumentario
dodecaëder: dek-duedro
dodelijk: morta, mortiga, mortiga
doden: mortigi
dodenbezweerder: nekromanciisto
dodenbezwering: nekromancio
dodenstad: nekropolo
doedelzak: sakŝalmo
doek: tuko
doel: golejo, intenco
   doel (doelpunt): golo
doelman: golejisto
doelmatig: oportuna, oportune
doelpunt: golo
doeltaal: cellingvo
doeltreffend: efika
doelverdediger: golejisto
doen: fari, igi
   het doen: farado
   te doen hebben met: rilati
doen alsof: ŝajnigi
doenbaar: farebla
doen maken: farigi
doezelen: dormeti, stompi
dof: obtuza
dog: dogo
doge: doĝo
dok: baseno, doko
   vlottend dok: flosanta doko
dokter: kuracisto, medicinisto
dol: rabia
dolfijn: delfeno
dolik: lolo
doline: dolino
dolk: ponardo
   met een dolk steken: ponardi
dollar: dolaro
dolmen: dolmeno
dom: malsaĝa, malsprita, senkomprena, sensprita, stulta
domein: retregiono
dominee: pastoro
domineren: teni
dommerik: malsaĝulo
domoor: malsaĝulo, ŝtipkapulo
dompelaar: Mergoboligilo
Donau: Danubo
donder: tondro
donderdag: ĵaŭdo
Witte Donderdag: Sankta Ĵaŭdo
donderen: tondri
dong (munteenheid): dongo
donker: malserena, obskura
   donker (bn.): malluma
   donker (zn.): mallumo
donkerrood: karmezino
dons: lanugo
dood: morta
   ter dood veroordelen: mortkondamni mortokondamni
   dood (z.nw.): morto
dood-: mortomerita
doodbliksemen: fulmobati fulmofrapi
doodlopende straat: senelirejo
doodschieten: pafmortigi
doodsstrijd: agonio
doof: surda
doolhof: labirinto
doopbekken: baptokuv
doopnaam: baptonomo
doopsel: bapto
doopvont: baptokuv
door: fare de, pera, tra
doorbrengen: pasigi
doordringen: enpenetri, penetri
doordringend: penetra, penetrema
dooreen: pelmelo
dooreenstrengelen: interplekti
doorgang: komunikejo komunikiĝejo, pasejo, pordo
doorheen: tra
doorlaatbaar: permeabla
doorlaten: tralasi
doorlekken: tralikiĝi
doorlezen: tralegi
doorlopen: kontinui, trakuri
door middel van: pera
doorn: dorno
doornbos: dornejo, vepro
doornig: dorna
doorschuiven: preterŝoviĝi
doorsijpelen: ŝvitiĝi, trasorbiĝi elsorbiĝi malsorbiĝi
doorslagpapier: karbonpapero, karbopapero
doorsnijden (wisk.): sekci
doorstoten: trapuŝi
doorstrepen: elstreki forstreki, trastreki
doortrekken: trapasi
   laten doortrekken: pasigi
doortrokken worden: sorbiĝi
doorvlechten: traplekti
doorwaden: travadi
doorzenden: plusendi
doorzichtig (begrijpelijk): komprenebla
doorzien: travidi
doorzoeken: traserĉi
doos: skatolo, ujo
   zwarte doos: nigra kesto
doosvrucht: kapsulo
dop (van eikels enz.): kupulo
dopeling: baptato
dopen: bapti
doppen: elŝeligi
dor: sensuka
dorp: vilaĝo
dorpel: sojlo
dors: gado
dorsachtigen: gadoformaj
dorsen: disgrajnigi
   dorsen (fam.): gadedoj
dorst hebben: soifi
dorstig: soifa
dossier: dosiero
dot: tufo
douane (dienst): dogano
douaneambtenaar: doganisto
douanebeambte: doganisto
douanekantoor: doganejo
douanier: doganisto
douche: duŝo
douchen: duŝi sin
dove: surdulo
doven (licht): malŝalti
dovenetel: lamio
downloaden: elŝuti
draad: drato, fadeno
   van draad voorzien: drati
draadtrekker: ŝraŭbigilo
draagbaar (brancard): brankardo
draagbare telefoon: poŝtelefono
draagberrie: portilo
draaglijk: tolerebla
draagstoel: palankeno, portoseĝo
draagverband: skarpo
draagwijdte: pafdistanco
draaibank: tornmaŝino
draaiboek: scenaro
draaibrug: turniĝanta ponto
draaien: rotacii, turni
   draaien (op draaibank of schijf): torni
draaiend: rotacia
draaikolk: akvokirlo, vortico
draailier: vjelo
draaimolen: karuselo
draaiorgel: gurdo
   een draaiorgel bespelen: gurdi
draak: drako
Draak: Drako
drachme: draĥmo, drakmo
dragen: havi, porti
   samen dragen: kunporti
   dragen (aan hebben): surhavi
drager: portisto
dragon: drakunkolo
dragoniet: vitroida kvarco
alcoholische drank: drinkaĵo
draperen: drapiri
draperie: drapiraĵo
drastisch: drasta
draven: troti
dreg: graplo
dreigen: minaci
dreiging: minaco
drempel: sojlo
Drenthe: Drento
dresseren: kvietigi
drie: tri
driedistel: karlino
Drieëenheid: Triunuo
driehoek: triangulo
driehoeksmeting: trigonometrio
driekleurig: trikolora
driekwarts-: tripulsa
drielettergroep: triliteraĵo
drieling: ĝemelo
driemaandelijks: kvaronjara
Dries: Andreo
driespleet: triglifo
drietal (z.nw.): triopo
drietand: tridento
drievlak: triedro
driewieler: triciklo
driftig: kolerika
driftkikker: kolerikulo
driftkop: kolerikulo
drijfas: ŝafto
drijven: naĝi, peli
drijver: flosilo
dringend: insista, insiste, urĝa
dringend zijn: urĝi
drinken: trinki
   alcohol drinken: drinki
drinkgeld: bakŝiŝo, gratifiko
drinkwater: trinkakvo
droes: morvo
drogen:
   drogen (doen drogen): sekigi
   drogen (droog worden): sekiĝi
dromedaris: dromedaro
dromen: sonĝi
   dagdromen: revi
dronk: tosto
dronkelap: ebriulo
dronken: ebria
dronkenschap: ebrieco, ebrio
dronken worden: ebriiĝi
droog: seka, sensuka
droogdok: seka doko
langdurige droogte: senpluveco
droom: sonĝo
droombeeld: ĥimero, kimero
drop: glicirizaĵo
drosjke: droŝko
drug: narkotaĵo
drugsverslaafde: narkotaĵemulo
druif: vinbero
druivensuiker: glikozo, glukozo
druiventros: vinberaro
druk: premado, premateco premiteco, premo, preso
druk-: presa
drukfout: preseraro
drukken: premi, presi
   het drukken: premo
   het drukken: premo
   doen drukken: presigi
drukkend: prema
drukker: presisto
drukkerij: presejo
drukkunst: presarto, preso, tipografio
drukmachine: presilo
drukmeter: manometro
drukplaat: presplako
drukproef: presprovaĵo, provaĵo
drukverband: tampono
drukwerk: presaĵo
drummen: perkuti
druppel: guto
druppelen: guti
druppelsgewijs: gute
doen druppen: gutigi
dubbel: duobla
dubbelganger: sozio
dubbelzinnig: dusignifa
dubnium: dubnio
duet: dueto
duf: mucida
duidelijk: klara, klare
   duidelijk (verstaanbaar): kompreneble
duidelijk maken: klarigi
duif: kolombo
Duif (sterrenbeeld): Kolombo
duikboot: submergebla ŝipo
duiken: plonĝi
   duiken (zn.): subakviĝo
duiker: subakviĝanto
duikerpak: skafandro
duikers (fam.): kolimbedoj
een duikvlucht maken: plonĝi
duim: colo, dikfingro, polekso
duimspijker: prempinglo
duin: duno
duister: obskura
   duister (bn.): malluma
   duister (zn.): mallumo
Duits: germana
Heilig Roomse Rijk der Duitse natie : Sankta Roma Imperio Ĝermana
Duitser: germano
Duitsland: Germanio, Germanujo
Duits staatsburger: germano
duivekervelfamilie: fumariacoj
duivekerver: fumario
duivel: diablo, satano
duivelin: diablino
duivels: diabla
   iets duivels: diablaĵo
duivelsdrek: ferolo
duiveltje: diableto
duiven:
   duiven (fam.): kolombedoj
   duiven (orde): kolomboformaj
duizeling: kapturniĝo, kapturno
duizend: mil
duizendblad: akileo
duizendpoot: skolopendro
duizendpoten: miriapodoj, multpieduloj
duldbaar: tolerebla
dulden: toleri
dumping: dumpingo
dun: maldika, minca
duren: daŭri
   het duren: daŭreco
durven: kuraĝi
dus: do
dutten: dormeti
duur: daŭro, kara, multekosta
duurzaam: daŭra
duw: puŝo
   geduwd worden: puŝiĝi
duwen: puŝi
   uiteen duwen: dispuŝi
duwen door: trapuŝi
dwaallicht: erarlumo
dwangarbeid: galero, punlaboro
dwangbuis: trudkitelo
dwarrelen: kirliĝi
dwarreling: kirlaĵo, kirlo
dwars: transversa, transverse
dwarsbalk: lintelo, ŝpalo
dwarsfluit: transversa fluto
dwarsligger: ŝpalo
dwarslijn: transverso
dweepziek: fanatika
dwerg: malgrandegulo, nano
dwergachtig: liliputa
dwergchimpansee: malgranda ĉimpanzo
dwergplaneet: nanplanedo
dynamo: dinamo
dysprosium: disprozio